ECLI:NL:HR:2021:1638
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Den Haag over belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 januari 2021, waarin de Rechtbank oordeelde over door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Rechtbank had eerder op 10 juni 2020 een uitspraak gedaan die door belanghebbende werd bestreden.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven en J.A. Cardol, heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na beoordeling van de middelen heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoord wordt gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 5 november 2021.