ECLI:NL:HR:2021:1635
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Den Haag inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 januari 2021, waarin de Rechtbank zich uitsprak over door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Rechtbank had in haar uitspraak van 8 juli 2020 al een oordeel geveld over deze belastingaangiften.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven en J.A. Cardol, heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft hierop een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom de middelen niet tot vernietiging leiden, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.