ECLI:NL:HR:2021:1633
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Rechtbank Den Haag inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 januari 2021, waarin de Rechtbank zich uitsprak over door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Rechtbank had in haar uitspraak de bezwaren van belanghebbende afgewezen, waarop belanghebbende in cassatie is gegaan.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven en J.A. Cardol, heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft hierop een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoord wordt gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft.