ECLI:NL:HR:2021:1632
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Den Haag inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 januari 2021. De Rechtbank had eerder uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 9 september 2020, die betrekking had op door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven en J.A. Cardol, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optrad, werd vertegenwoordigd door [P].
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.