ECLI:NL:HR:2021:163

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
20/00353
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overschrijding redelijke termijn en gijzeling in strafzaak van moord

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een moord in Molenschot in 2015, waarbij de verdachte meermalen met een vuurwapen door het hoofd is geschoten. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke punten: de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de maximale duur van gijzeling bij een schadevergoedingsmaatregel.

Ten eerste oordeelt de Hoge Raad dat het gerechtshof ten onrechte heeft vastgesteld dat de zaak in hoger beroep binnen twee jaar had moeten zijn afgerond, terwijl de verdachte op het moment van het instellen van het hoger beroep gedetineerd was. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 14 maanden is overschreden. Dit leidt tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen.

Ten tweede heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd met betrekking tot de duur van de gijzeling die was opgelegd als gevolg van de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad stelt vast dat de duur van de gijzeling niet langer mag zijn dan één jaar, en past deze aan in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. De Hoge Raad vermindert de gevangenisstraf van de verdachte van 22 jaren naar 21 jaren en 6 maanden en bepaalt dat de gijzeling voor de schadevergoedingsmaatregel moet worden vastgesteld op één jaar.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de redelijke termijn in strafzaken en de toepassing van gijzeling als maatregel bij schadevergoeding.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00353
Datum2 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 januari 2020, nummer 20-002284-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de opgelegde straf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en voor zover het hof bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer gijzeling heeft toegepast voor de duur van 763 dagen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel komt op tegen het oordeel van het hof dat de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep geen aanleiding geeft tot strafvermindering.
3.2
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 30 tot en met 34.
3.3
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen. Aangenomen moet worden dat in hoger beroep de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 22 jaren.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

4.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 763 dagen gijzeling.
4.2
Op grond van artikel 36f lid 5 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gijzeling kan worden toegepast. De duur van de gijzeling beloopt ten hoogste één jaar.
4.3
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen en zelf de duur van de gijzeling verminderen in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de duur van de gijzeling die is verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer;
- vermindert de duur van deze gevangenisstraf in die zin dat deze 21 jaren en 6 maanden beloopt;
- bepaalt dat voor zover het hof ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 Sv de gijzeling op 763 dagen heeft bepaald, dient te worden uitgegaan van een gijzeling voor de duur van één jaar;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 februari 2021.