Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
2 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 januari 2019. De verdachte, geboren in 1986, was betrokken bij een poging tot afpersing waarbij hij samen met anderen een voorbijganger met geweld sommeerde om geld af te staan en te pinnen. De advocaat van de verdachte, R.J.M. Oerlemans, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarbij hij zich richtte op de bewijsklachten en het verweer met betrekking tot de camerabeelden en de verklaring van de verdachte. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de klachten niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Wel heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en deze verminderd naar veertien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen.