ECLI:NL:HR:2021:1623

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
20/03323
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontoereikende strafmotivering bij diefstal door meerdere personen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was eerder door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, wegens diefstal door twee of meer verenigde personen. De politierechter had overwogen dat de straf was gegrond op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor winkeldiefstal. In hoger beroep voerde de verdediging aan dat de verdachte inmiddels in Nederland woonde en een postadres had opgegeven, wat de mogelijkheid van een taakstraf zou kunnen rechtvaardigen. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter zonder nadere motivering, wat door de Hoge Raad als ontoereikend werd beoordeeld. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03323
Datum2 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 oktober 2020, nummer 22-004131-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Roos, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de strafmotivering.
2.2.1
De politierechter heeft de verdachte wegens diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft met betrekking tot de strafoplegging onder meer overwogen:
“De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Bij de op te leggen straf heeft de politierechter rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van winkeldiefstal, waarbij aan verdachte een deels voorwaardelijke straf is opgelegd. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan een soortgelijk feit schuldig te maken. Voorts komt gewicht toe aan de omstandigheid dat verdachte, hoewel hem slechts één feit ten laste is gelegd, zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks van winkeldiefstallen, een strooptocht, waarbij in korte tijd uit vier winkels veel goederen zijn ontvreemd.
Aan het opleggen van een door de raadsvrouw bepleite geldboete kan niet worden toegekomen nu verdachte als reden voor zijn handelen geldgebrek opgeeft. Bovendien is verdachte eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. Daarbij ook rekening houdend met de omstandigheid dat het gaat om een strooptocht, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsstraf. Deze zal, anders dan door de raadsvrouw bepleit, niet geheel voorwaardelijk worden opgelegd vanwege de al genoemde recidive en de omstandigheid dat verdachte zich in een lopende proeftijd van die veroordeling aan de diefstallen waarvoor hij nu terechtstaat, heeft schuldig gemaakt. Daar verdachte niet in Nederland woont en stelt hier slechts op vakantie te zijn geweest, is een taakstraf evenmin aan de orde.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt over de strafmaat het volgende in:
“Cliënt wordt in deze verdacht van een winkeldiefstal in vereniging. Hoewel het in deze ten laste is gelegd als één winkeldiefstal bestaat de verdenking feitelijk gezien uit een viertal aaneensluitende diefstallen bij verschillende winkels.
Cliënt heeft die diefstallen van meet af aan bekend. Hij heeft meegewerkt aan het politieonderzoek, heeft antwoord gegeven op de door de politie gestelde vragen en aldus op geen enkele wijze de waarheidsvinding in de weg gestaan.
Door de verdediging is gelet op dit alles in eerste aanleg een beroep gedaan op de landelijke oriëntatiepunten (LOVS oriëntatiepunten). Ondanks dat beroep – en de constatering dat de oriëntatiepunten bij een eenvoudige winkeldiefstal in geval van recidive, waar we ook in deze te maken mee hebben, uitgaat van een geldboete van € 200,00 + 1 week gevangenisstraf voorwaardelijk – is cliënt door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) weken, waarvan drie (3) voorwaardelijk.
De juistheid van die strafoplegging wordt in hoger beroep bestreden.
Vooropgesteld dient te worden dat het in deze gaat om een eenvoudige winkeldiefstal, waarbij over is gegaan tot teruggave van de goederen. Daarnaast gaat het om een relatief geringe waarde van de goederen (€ 405,86 met z’n tweeën, verspreid over vier winkels). In strafverzwarende zin zijn er om die reden – behalve natuurlijk dat het gaat om een ‘in vereniging’ – geen wezenlijke elementen aan te wijzen.
Cliënt heeft recidive. 1 keer eerder werd hij veroordeeld voor een winkeldiefstal in vereniging. Daarvoor werd hij veroordeeld tot betaling van een geldboete ter hoogte van € 500,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken.
Kijkende naar de LOVS oriëntatiepunten heeft bij recidive – een eerste keer – van een eenvoudige winkeldiefstal te gelden dat het oriëntatiepunt € 200,00 geldboete betreft + 1 week gevangenisstraf voorwaardelijk.
Als dat zou worden toegepast op de op cliënt rustende verdenking – en in het ergste geval wordt uitgegaan van vier winkeldiefstallen, hoewel het slechts als één winkeldiefstal ten laste is gelegd – gaat het om € 800,00 geldboete en 4 weken gevangenisstraf voorwaardelijk (namelijk 4 x het oriëntatiepunt bij recidive). De door de verdediging gehanteerde vertaling van de oriëntatiepunten naar de op cliënt rustende verdenking – en waarschijnlijke bewezenverklaring – staat ver af van de in eerste aanleg opgelegde straf van zes (6) weken gevangenisstraf, waarvan drie (3) voorwaardelijk.
Deze straf evenaart nagenoeg het oriëntatiepunt voor een eenvoudige winkeldiefstal in geval van veelvuldige recidive. Dit heeft naar mening van de verdediging geen recht gedaan aan de toepassing van de LOVS oriëntatiepunten op deze zaak. Naar de mening van de verdediging had volstaan dienen te worden met een lagere straf, die in overeenstemming was te achten met de LOVS oriëntatiepunten.
Voorts vermag de verdediging niet in te zien waarom niet is gekozen voor de strafmodaliteit van een werkstraf. Aan cliënt is niet eerder voor een soortgelijke verdenking een taakstraf opgelegd. Cliënt heeft aangegeven zich op korte termijn in Nederland te zullen vestigen en heeft zulks ook gedaan. Daarnaast heeft cliënt aangegeven als postadres het adres van zijn tante te kiezen en daar ook altijd bereikbaar te zijn. Om die reden stelt de verdediging zich op het standpunt dat door de in eerste aanleg oordelende rechter ten onrechte is gekozen voor de strafmodaliteit van een gevangenisstraf.
(...)
CONCLUSIE
Concluderend verzoekt de verdediging Uw gerechtshof om in deze te volstaan met een lagere straf dan de reeds in eerste aanleg opgelegde straf waarbij, als gevolg van de reeds bevolen gevangenhouding, met name het voorwaardelijke deel nog van belang is.”
2.2.3
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd en daartoe het volgende overwogen:
“De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter.”
2.3
Door in het onderhavige geval het vonnis van de politierechter “kaal” (dat wil zeggen: zonder nadere motivering) te bevestigen, heeft het hof de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd. De politierechter die in zijn vonnis als adres van de verdachte heeft opgenomen: zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft immers overwogen dat het opleggen van een taakstraf niet aan de orde was omdat de verdachte niet in Nederland woonde en naar eigen zeggen hier slechts op vakantie was, terwijl de raadsvrouw in hoger beroep heeft aangevoerd dat de verdachte zich inmiddels in Nederland heeft gevestigd en in Nederland ook nog een postadres heeft opgegeven waar hij altijd bereikbaar is, en het hof in zijn arrest als adres van de verdachte een Nederlands adres heeft opgenomen.
2.4
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 november 2021.