In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] B.V. en [verweerder]. [eiseres] heeft cassatie ingesteld tegen eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam, waarin [verweerder] incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van beide partijen beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de eerdere arresten. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De zaak betreft de aansprakelijkheid van een bestuurder die namens een besloten vennootschap een huurovereenkomst aangaat voor een perceel waarvan hij zelf eigenaar is. De Hoge Raad heeft de eerdere vonnissen en arresten in deze zaak in overweging genomen, waaronder die van de rechtbank Alkmaar en het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink gevolgd, die tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep strekte.
In de beslissing heeft de Hoge Raad [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 2.142,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan. Tevens is [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van [eiseres].