Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
2 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 januari 2019. De verdachte was betrokken bij een poging tot afpersing, waarbij hij samen met anderen een voorbijganger met geweld sommeerde om geld af te staan en te pinnen. De Hoge Raad beoordeelde of het hof de grondslag had verlaten door in de kwalificatie en strafmotivering op te nemen dat de afpersing op de openbare weg had plaatsgevonden, terwijl deze strafverzwarende omstandigheid niet in de tenlastelegging en bewezenverklaring was opgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak.
Daarnaast werd er een tweede cassatiemiddel beoordeeld dat betrekking had op de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de verdachte de verplichting had opgelegd om een bedrag te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, en dat bij gebreke van betaling vervangende hechtenis was toegepast. Dit cassatiemiddel slaagde, en de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor zover vervangende hechtenis was toegepast.
Een derde cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.