ECLI:NL:HR:2021:1582
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak belastingrechtelijke naheffingsaanslag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 januari 2021, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 15 juli 2020 werd behandeld. Deze eerdere uitspraak betrof een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad heeft deze middelen beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft.