In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door S. Önemli, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 februari 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur aan de orde waren. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte.
De griffier van de Hoge Raad had op 12 april 2021 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst, waarin belanghebbende de gelegenheid kreeg om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 24 mei 2021. De Hoge Raad ging ervan uit dat belanghebbende het bericht had ontvangen, conform artikel 8:36c, lid 2, Awb. Aangezien belanghebbende het verzuim niet heeft hersteld, heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 Awb.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2021, waarbij de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.