Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
19 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep aan een verdachte die in Polen woont. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte, die in eerste aanleg was vrijgesproken. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld, maar de verdachte betwistte de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt dat uit de stukken niet blijkt dat de dagvaarding op de juiste wijze is betekend, zoals vereist door de wet. De Hoge Raad verwijst naar artikel 588 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt hoe de betekening aan een geadresseerde met een woon- of verblijfplaats in het buitenland moet plaatsvinden. De Hoge Raad concludeert dat de uitspraak van het hof niet begrijpelijk is, omdat niet is aangetoond dat de betekening aan de verdachte is geschied door de bevoegde autoriteiten. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en verklaart de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.