ECLI:NL:HR:2021:1550

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
21/03106
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake afpersing, opzetheling, verduistering en overtreding van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 28 juni 2016 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1971, was eerder veroordeeld voor afpersing, opzetheling, verduistering en overtreding van de Wegenverkeerswet. Het hof had hem een gevangenisstraf van dertig maanden opgelegd, met terbeschikkingstelling en dwangverpleging. De aanvrager verzocht om herziening op basis van nieuwe deskundigenrapporten die na het onherroepelijk worden van het arrest waren opgemaakt. Hij stelde dat het hof, indien het deze rapporten had gekend, geen TBS met dwangverpleging zou hebben opgelegd.

De Hoge Raad overwoog dat volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, herziening alleen mogelijk is op basis van een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek aan de rechter niet bekend was. Dit gegeven moet ernstige vermoedens wekken dat, indien het bekend was geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging, niet-ontvankelijkheid van het OM of toepassing van een minder zware strafbepaling. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager miskende dat onder 'minder zware strafbepaling' moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging van een andere sanctie of het achterwege laten van een sanctie valt hier niet onder.

Uiteindelijk wees de Hoge Raad de aanvraag tot herziening af, omdat deze kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder herziening van een strafzaak kan plaatsvinden en de noodzaak van een duidelijke juridische basis voor dergelijke aanvragen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03106 H
Datum19 oktober 2021
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2016, nummer 21-006712-15, ingediend door K.C.A.M. Oomen, advocaat te Breda,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft de aanvrager veroordeeld voor (feit 1) afpersing, (feit 2) opzetheling, (feit 3) verduistering, meermalen gepleegd, en (feit 6) overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de aanvrager voor de feiten 1, 2 en 3 een gevangenisstraf van dertig maanden opgelegd, gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Ter zake van feit 6 heeft het hof de aanvrager de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van twee jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
In de aanvraag wordt aangevoerd dat het hof geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou hebben opgelegd indien het bekend was geweest met twee (na het onherroepelijk worden van zijn arrest opgemaakte) deskundigenrapporten omtrent de persoon van de aanvrager. In de aanvraag wordt echter miskend dat onder "een minder zware strafbepaling" in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder.
3.3
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 oktober 2021.