ECLI:NL:HR:2021:1521

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
20/03051
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rijden tijdens ontzegging rijbevoegdheid en ongeldig rijbewijs met betrekking tot strafmotivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 september 2020. De verdachte, geboren in 1992, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat S.W.M. Stevens heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de motivering van de opgelegde vrijheidsbenemende straf, slaagde. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd met artikel 359 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen had opgegeven voor de opgelegde straf. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de strafmotivering.

De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. Het beroep van de verdachte is voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering door de lagere rechters, in overeenstemming met de eisen van de wet.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03051
Datum19 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 september 2020, nummer 22-005648-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.W.M. Stevens, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering in zijn uitspraak niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 12 tot en met 15.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 oktober 2021.