Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
19 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 september 2020. De verdachte, geboren in 1992, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat S.W.M. Stevens heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de motivering van de opgelegde vrijheidsbenemende straf, slaagde. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd met artikel 359 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen had opgegeven voor de opgelegde straf. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de strafmotivering.
De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. Het beroep van de verdachte is voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering door de lagere rechters, in overeenstemming met de eisen van de wet.