Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
19 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1971, had een bankrekening beschikbaar gesteld aan twee onbekende personen, waardoor zij kortstondig een geldbedrag konden onderbrengen. De Hoge Raad diende te beoordelen of het hof een onjuiste uitleg had gegeven aan het bestanddeel 'uit winstbejag' in artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel onder de loep genomen.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de toepassing van vervangende hechtenis. De plaatsvervangend advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen voor zover het ging om de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat de vervangende hechtenis niet correct was toegepast en dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kon worden toegepast, zoals bepaald in artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering.
Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. De Hoge Raad besloot dat er geen verdere rechtsgevolgen aan deze overschrijding verbonden hoefden te worden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van drie weken. Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het hof voor zover het de vervangende hechtenis betrof, en verwierp het beroep voor het overige.