ECLI:NL:HR:2021:1501

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
20/01911
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit diefstal en witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in de periode van 2 juni 2018 tot en met 6 juli 2018 verschillende diefstallen heeft gepleegd, waaronder de diefstal van boormachines en accu's. De betrokkene heeft deze goederen vervolgens verkocht aan de winkel 'Used Products'. Het hof had geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen uit deze diefstallen en andere strafbare feiten, en heeft het voordeel geschat op € 5.420. De betrokkene heeft in cassatie aangevoerd dat het hof niet had vastgesteld dat het voordeel was verkregen uit soortgelijke feiten en dat de schatting van het voordeel onterecht was. De Hoge Raad heeft deze klachten verworpen en geoordeeld dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit zowel de bewezenverklaarde feiten als andere strafbare feiten. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof bevestigd en het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01911 P
Datum12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 juni 2020, nummer 20-000679-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt met meerdere klachten op tegen het oordeel van het hof dat de betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan.
2.2
In de strafzaak die met deze ontnemingsprocedure samenhangt, is ten laste van de betrokkene bewezenverklaard dat:
“1. hij op tijdstippen in de periode van 2 juni 2018 tot en met 6 juli 2018 te Boxmeer, Heesch,
’s-Hertogenbosch en Rosmalen
- vijf boormachines,
- twee accu’s (pagina 37), en
- een acculader (pagina 37), die telkens aan een ander dan aan hem, verdachte, toebehoorde(n), te weten aan Gamma, Karwei of Praxis, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2. op tijdstippen in de periode van 2 juni 2018 tot en met 6 juli 2018 in Nederland telkens voorwerpen, te weten
- vijf boormachines,
- twee accu’s, en
- een acculader
heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, telkens wist dat dit/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.”
2.3.1
Het hof heeft, door het vonnis van de rechtbank te bevestigen, het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 5.420. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, waarin het mondeling vonnis is aangetekend, houdt onder meer het volgende in:
“De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
Een dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant/District ’s-Hertogenbosch/Basisteam
‘s-Hertogenbosch, met registratienummer PL2100-2018141816, afgesloten d.d. 25 juli 2018, aantal doorgenummerde bladzijden: 301.
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.
Dit dossier houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Het relaas van verbalisant [verbalisant 1] (blz. 56):
Op 11 juli 2018 omstreeks 12:30 uur kreeg ik het verzoek te gaan naar de winkel Used Products, gevestigd op de Kruisstraat 30 te Oss. Aldaar zouden verschillende stukken elektrisch handgereedschap van het merk Bosch en Makita aangeboden zijn. Het verzoek van de hulp officier van justitie was om goederen zoals beschreven op de door hem verstrekte lijst ter waarheidsvinding in beslag te nemen. Op 11 juli 2018 omstreeks 13:05 uur ben ik samen met mijn collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3], ter plaatse gegaan Kruisstraat 30 in Oss. Aan de bedrijfsleider genaamd [betrokkene 1] heb ik onze komst medegedeeld. Ik zag achterin de winkel verschillende vitrines met elektrisch handgereedschap staan. [betrokkene 1] heeft de vitrines voor ons geopend. Na controle bleek dat verschillende stuks gereedschap dat in de vitrines lag van het merk Bosch en Makita op de lijst ter inbeslagname stonden. Deze goederen zijn door ons inbeslaggenomen. Door de bedrijfsleider [betrokkene 1] werd een uitdraai gemaakt van het opkoopregister. Op deze lijsten is te zien dat het elektrisch handgereedschap aan de winkel werd aangeboden door [betrokkene] (de politierechter leest: [betrokkene]), geboren op [geboortedatum] 1097 (de politierechter leest: 1974), legitimatienummer [001].
Op 20-06-2018 heeft [betrokkene] 4 nieuwe boormachines en 1 nieuwe multitool aangeboden.
Op 21-06-2018 heeft [betrokkene] 2 nieuwe accuboormachines ingeleverd.
Op 28-06-2018 heeft [betrokkene] 6 nieuwe accuboormachines, 2 nieuwe afstandsmeters, 1 nieuwe multitool en 1 nieuwe digitale detector ingeleverd.
Op 06-07-2018 heeft [betrokkene] 6 nieuwe accuboormachines ingeleverd.
De winkel Used Product heeft alle goederen gekocht.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 4] (blz. 48):
Ik was belast met het onderzoek rondom verdachte [betrokkene], welke verdacht werd van diefstal elektrisch gereedschap van onder ander accuboormachines met oplader en accu’s van het merk Makita uit bouwmarkten. Uit onderzoek bleek dat soortgelijk gereedschap van Makita werd aangeboden op de internet site van Used Products. Via opvragen van het opkoopregister van Used Products op naam van verdachte [betrokkene] van [geboortedatum] 1974 zag ik dat hij vanaf 16 augustus 2017 tot en met 6 juli jl., met grote regelmaat meerdere nieuwe elektrische gereedschappen verkocht aan Used Products. In de eerste maanden verkocht hij in Arnhem, Oss, Eindhoven en Den Bosch, waarna hij vanaf 7 april 2018 alleen nog maar in Oss aan Used Products verkocht. In totaal heeft hij voor een bedrag van € 5420,00 aan hen verkocht.
(...)
Aantekening van het mondeling vonnis
(...)
Gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
De inhoud van het procesdossier, voor zover hiervoor (...) is weergegeven.
De beoordeling.
Bij vonnis van de politierechter van 21 februari 2019 onder bovengenoemd parketnummer is veroordeelde onder meer veroordeeld ter zake “Eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd”, gepleegd in de periode 2 juni 2018 tot en met 6 juli 2018.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel - waaronder begrepen de besparing van kosten - heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde feit, dan wel van soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De politierechter ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten alsook uit soortgelijke feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en dat dit voordeel voor veroordeelde moet worden geschat op € 5420,00.”
2.3.2
Verder heeft het hof het volgende overwogen:
“Het hof verenigt zich met het vonnis en met de redengeving waarop dit berust.
Standpunten verdediging
Niet ter discussie staat dat betrokkene door hem gestolen goederen ten verkoop heeft aangeboden bij ‘Used Products’.
De raadsman heeft echter aangevoerd dat de lijst met goederen waarvan het totale aankoopbedrag € 5.420,- bedraagt (bijlage 6 van het politiedossier, p. 49 en 50), op welk bedrag de vordering tot ontneming is gebaseerd, niet kan worden geverifieerd aan de hand van onderliggende stukken, aangezien door de betrokkene ondertekende aankoopfacturen ontbreken.
Het hof overweegt als volgt.
Bedoelde lijst bevat een overzicht uit het opkoopregister van de winkel ‘Used Products’ met de van de betrokkene aangekochte goederen in de periode van 14 juni 2016 tot en met 6 juli 2018. Anders dan de naam van deze winkel doet vermoeden, gaat het blijkens de omschrijving van die goederen op bijgevoegde stukken nagenoeg alleen om (gloed)nieuwe in plaats van ‘used’ goederen.
Het politiedossier bevat ter ondersteuning van deze lijst een aantal andere lijsten, waarop meer specificaties van de aangekochte goederen staan vermeld (bijlage 6 van het politiedossier, p. 51-54), onderverdeeld in kolommen met de aanduiding ‘reg datum’, ‘gek van’, merk’ en ‘aank prijs’, die het hof achtereenvolgens verstaat als ‘registratiedatum’ (inclusief tijdstip), ‘gekocht van’, ‘merk’ en ‘aankoopprijs’. Het gaat hier steeds om goederen die volgens het registratiesysteem van dezelfde koper, een zekere ‘[betrokkene]’, zijn aangekocht.
Het hof stelt vast dat de goederen op deze andere lijsten alle vermeld worden op de eerstgenoemde lijst, behoudens een viertal messen die op 14 juni 2016 en 8 november 2016 van deze [betrokkene] zijn aangekocht. Ook de op de lijsten vermelde aankoopprijzen komen overeen. De aankoopbedragen van de messen zijn derhalve niet begrepen in het totaalbedrag van € 5.420,-.
Het politiedossier bevat daarnaast een aantal inkoopfacturen in de periode van 4 juni 2018 tot en met 6 juli 2018. Hierop staan onder meer vermeld de naam van de aankoper, de naam van de verkoper, de datum van de aankoop, het goed dat of de goederen die worden aangekocht en de inkoopprijs (bijlage 7 van het politiedossier, p. 57-65).
Het hof stelt na vergelijking van de hier bedoelde lijsten met de eerder genoemde overzichten van bijlage 6 vast, dat de goederen vermeld op de inkoopfacturen van 19 juni 2018 en 21 juni 2018 op de eerdergenoemde lijsten ontbreken. Mogelijk zijn deze inkoopfacturen niet in het registratiesysteem ingevoerd. Ook ontbreekt van de inkoopfactuur van 15 juni 2018 het goed met registratienummer 20724, en van de inkoopfactuur van 20 juni 2018 het goed met registratienummer 20771, in beide gevallen een nieuwe Makita TM30D Multitool op accu.
Op alle inkoopfacturen wordt als verkoper vermeld [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1974, zijnde de betrokkene. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inkoopfacturen, ook al ontbreekt daarop de handtekening van de verkoper en die van de inkoper. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de betrokkene bij arrest van het hof van heden is veroordeeld voor de diefstal van een aantal van de ingekochte goederen die op de lijsten worden vermeld.
Anders dan door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aan de ontnemingsvordering ten grondslag gelegde lijst met goederen.
Voor zover die lijst niet compleet is, strekt dat bovendien niet ten nadele van de betrokkene.
Het bedrag van € 5.420,- als het totaal van de aan de betrokkene betaalde bedragen is bovendien de correcte optelsom van alle afzonderlijk vermelde inkoopbedragen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat, indien de aan de ontnemingsvordering ten grondslag gelegde lijst met goederen als juist wordt gezien, niet kan worden vastgesteld dat voor al die goederen voldoende aanwijzingen bestaan dat die van misdrijf afkomstig zijn, en betrokkene derhalve daaruit wederrechtelijk voordeel heeft behaald.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de aangekochte goederen van misdrijf afkomstig zijn. Uit het opkoopregister van “Used products” blijkt dat in de periode van 14 juni 2016 tot en met 6 juli 2018 veelvuldig dezelfde soorten goederen zijn aangeboden, waarbij deze – nagenoeg – alle de vermelding hebben verkregen van “NIEUWE”, “NIEUW IN DOOS” of “GLOEDNIEUWE”. Tevens zijn de veelvuldig voorkomende goederen op de lijst gelijkend aan de gestolen goederen waarvoor verdachte bij onderliggend strafarrest is veroordeeld. Verder heeft betrokkene geen aannemelijke verklaring afgelegd over de herkomst van de door hem aan “Used products” verkochte goederen. Het hof verwerpt zodoende het verweer van de verdediging en is, met de politierechter, van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de door betrokkene aangeboden, en door “Used products” ingekochte, goederen van misdrijf afkomstig zijn. Betrokkene heeft derhalve uit de verkoop van de van misdrijf afkomstige goederen wederrechtelijk voordeel behaald.
Gelet op al het vorenstaande, zal het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigen.”
2.4.1
Het cassatiemiddel bevat in de eerste plaats de klacht dat het hof niet heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, voor zover dat niet is verkregen uit de bewezenverklaarde feiten, is verkregen door middel van of uit de baten van “soortgelijke” feiten.
2.4.2
Artikel 36e leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidde tot 1 juli 2011:
“1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.”
Na inwerkingtreding op 1 juli 2011 van de Wet van 31 maart 2011, Stb. 2011, 171 (Wet verruiming mogelijkheden voordeelontneming) luidt artikel 36e leden 1 en 2 Sr:
“1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.”
2.4.3
Voor de beantwoording van de vraag of artikel 36e leden 1 en 2 Sr van toepassing is zoals dat luidt sinds 1 juli 2011, is beslissend of het bewezenverklaarde feit is begaan op of na 1 juli 2011. In aanmerking genomen dat in deze zaak de bewezenverklaarde feiten zijn begaan na 1 juli 2011, is artikel 36e leden 1 en 2 Sr van toepassing zoals dat luidt sinds 1 juli 2011 en mag de opgelegde ontnemingsmaatregel mede betrekking hebben op “andere” strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Dat brengt in deze zaak met zich dat ook als zou moeten worden aangenomen dat de door het hof bij de oplegging van de ontnemingsmaatregel in aanmerking genomen feiten niet als “soortgelijk” aan de bewezenverklaarde feiten kunnen worden aangemerkt, het hof die feiten als “andere” strafbare feiten bij die oplegging heeft mogen betrekken. De klacht faalt daarom.
2.5.1
Het cassatiemiddel klaagt verder dat het hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft miskend dat de omstandigheid dat goederen voorwerp zijn van (eenvoudig) witwassen, niet meebrengt dat zij daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel betreffen.
2.5.2
De betrokkene is in de met deze ontnemingsprocedure samenhangende strafzaak veroordeeld voor diefstal van vijf boormachines, twee accu’s en een acculader in de periode van 2 juni 2018 tot en met 6 juli 2018 en voor het eenvoudig witwassen van dezelfde voorwerpen. Uit de vaststellingen van het hof in de ontnemingszaak blijkt dat de betrokkene in de periode van 14 juni 2016 tot en met 6 juli 2018 veelvuldig dezelfde soort goederen heeft verkocht aan de winkel “Used Products” voor een totaalbedrag van € 5.420. Nagenoeg al deze goederen hebben de vermelding gekregen van “nieuwe”, “nieuw in doos” of “gloednieuwe” en lijken op de goederen waarop de in de strafzaak bewezenverklaarde feiten betrekking hebben. Verder heeft het hof overwogen dat de betrokkene geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de door hem aan “Used Products” verkochte goederen.
2.5.3
Op grond hiervan heeft het hof – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat de betrokkene niet alleen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de bewezenverklaarde feiten, waaronder de diefstal van voorwerpen die nadien door hem zijn verkocht aan “Used Products”, maar ook uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat de andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan, betrekking hebben op eigen misdrijven van de betrokkene die hebben geleid tot de verkrijging van de voorwerpen die hij vervolgens aan “Used Products” heeft verkocht. Het hof heeft dus, anders dan het cassatiemiddel tot uitgangspunt neemt, niet geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van eenvoudig witwassen. De klacht faalt dan ook.
2.6
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 oktober 2021.