ECLI:NL:HR:2021:1500

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
20/00959
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en diefstal met schadevergoedingsmaatregel in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 maart 2020. De verdachte, geboren in 1957, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en diefstal, waarbij de politierechter een schadevergoedingsmaatregel had opgelegd aan de benadeelde partij, Stedin Netbeheer BV, ter hoogte van € 1.579,35. Het hof had echter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, wat leidde tot het cassatieberoep van de verdachte. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof, door de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, onvoldoende had gemotiveerd dat voldaan was aan de vereisten voor de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel voor wat betreft de schadevergoedingsmaatregel en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen, wat betekent dat de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef, maar dat de schadevergoedingsmaatregel opnieuw beoordeeld moet worden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00959
Datum12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 maart 2020, nummer 22-000794-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt onder meer op tegen de door het hof aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
2.2.1
In eerste aanleg heeft de politierechter de verdachte veroordeeld voor onder meer (feit 3) opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, en (feit 4) diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij Stedin Netbeheer BV toegewezen tot een bedrag van € 1.579,35 en de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag opgelegd. De uitspraak van de politierechter houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Vordering van de benadeelde partij
Stedin Netbeheer BV, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.786,83.
De politierechter zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post huishoudelijk verbruik, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit.
De politierechter zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.579,35.
De politierechter zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 september 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
(...)
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.579,35, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen vervangende hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.”
2.2.2
Het hof heeft in hoger beroep het vonnis van de politierechter ter zake van de vordering van de benadeelde partij vernietigd en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter voor het overige, waaronder de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bevestigd met aanvulling van gronden. De uitspraak van het hof houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
“Vordering van de benadeelde partij
In het onderhavige strafproces heeft Stedin Netbeheer zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.786,83.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.579,35.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van het hof – gelet op de gevoerde verweren ter terechtzitting in hoger beroep – een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. (...)”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij het volgende in:
“Verweer vordering benadeelde partij
Indien u mijn cliënt voor feit 4 vrijspreekt verzoek ik u om Stedin in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren althans verzoek ik u om deze vordering af te wijzen.
Wenst u de verdediging echter niet te volgen en komt u toch tot een veroordeling dan wordt de hoogte van de vordering van Stedin van € 1.786,83 door mijn cliënt betwist. Volgens mijn cliënt heeft hij maar een bedrag van € 77,84 aan stroom verbruikt, dit dan te verhogen met een bedrag van € 8,80 aan capaciteitstarief, namelijk totaal voor een periode van 31 dagen en dus niet, zoals door Stedin berekend, over de periode 21 september t/m 16 november 2018. De kwekerij is feitelijk opgebouwd tussen 1 en 15 oktober 2018. Na een voorgroeiperiode van 1 week (van 16 oktober tot 23 oktober 2018) was de groeiperiode van de planten van 24 oktober tot 16 november 2018. In de voorgroeiperiode is gebruik gemaakt van 2 lampen en pas later 6 lampen gedurende maximaal 12 uur per etmaal. Mijnheer heeft in eerste aanleg een door hem gemaakte herberekening van het verbruik overgelegd. Mijn cliënt gaat verder wel op zich akkoord met de gevorderde herstelkosten ad € 141,73 doch gaat niet akkoord met de post rapportage en onderzoekskosten ad € 945,22, omdat de rapportage en de daarin vernielde constateringen volstrekt onjuist zijn. Bovendien heeft Stedin geen eindafrekening opgemaakt. Door mijn cliënt is maandelijks een voorschotbedrag aan elektriciteitsverbruik betaald. De betaalde voorschotbedragen moeten nog met mijn cliënt worden verrekend en per saldo is dan nog door mijn cliënt een bedrag van Stedin te ontvangen in plaats van dat hij nog aan Stedin moet betalen. Nu Stedin per saldo niets van mijn cliënt heeft te vorderen verzoek ik u om de vordering van Stedin af te wijzen.”
2.3
Het hof heeft, door het vonnis van de politierechter in zoverre met overneming van gronden te bevestigen, met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgelegd. Het hof heeft echter – in afwijking van dat vonnis - de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat “gelet op de gevoerde verweren ter terechtzitting in hoger beroep” het beoordelen daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet daarop, en in aanmerking genomen de inhoud van de door het hof bedoelde verweren, behoeft het kennelijke oordeel van het hof dat voldaan is aan het in artikel 36f lid 2 Sr voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gestelde vereiste dat de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, nadere motivering.
2.4
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- wijst de zaak terug de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 oktober 2021.