In deze zaak heeft [eiser], een deeltijdstudent, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 maart 2020. De student was uitgesloten van verdere deelname aan zijn opleiding aan de hogeschool, Stichting HZ University of Applied Sciences, vanwege gebrekkige studievoortgang en de voorgenomen uitfasering van de opleiding. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het incidentele beroep, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep tot vernietiging van het arrest zou leiden, niet behandeld. De beslissing van de Hoge Raad was om het principale beroep te verwerpen. Tevens is [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van HZ zijn begroot op € 6.971,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Dit arrest is gewezen op 8 oktober 2021.