In deze zaak heeft HAB Holding B.V. cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 19 december 2017 en 7 januari 2020, alsook tegen een rolbeslissing. De verweersters hebben een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten over de arresten en de rolbeslissing van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten en rolbeslissing. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook het incidentele beroep, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat een van de klachten in het principale beroep slaagde, niet behandeld. In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en HAB veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweersters zijn begroot op € 6.971,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien HAB deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak heeft voldaan. Dit arrest is uitgesproken op 8 oktober 2021.