ECLI:NL:HR:2021:1453

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
20/01337
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verlaging verplichte uittredingsleeftijd van vennoten en compensatie naar redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft HAB Holding B.V. cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 19 december 2017 en 7 januari 2020, alsook tegen een rolbeslissing. De verweersters hebben een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten over de arresten en de rolbeslissing van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten en rolbeslissing. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook het incidentele beroep, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat een van de klachten in het principale beroep slaagde, niet behandeld. In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en HAB veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweersters zijn begroot op € 6.971,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien HAB deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak heeft voldaan. Dit arrest is uitgesproken op 8 oktober 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01337
Datum8 oktober 2021
ARREST
In de zaak van
HAB HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: HAB,
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
1. [verweerster 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [verweerster 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [verweerder 3],
gevestigd te [woonplaats],
4. [verweerder 4],
gevestigd te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: [verweersters],
advocaat: A.C. van Schaick.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/13/598948 / HA ZA 15-1107 van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2016;
de arresten in de zaak 200.199.167/01 van het gerechtshof Amsterdam van 27 september 2016, 19 december 2017, 19 of 20 maart 2019 (hierna: de rolbeslissing) en 7 januari 2020.
HAB heeft tegen de arresten van het hof van 19 december 2017 en 7 januari 2020 en de rolbeslissing beroep in cassatie ingesteld. [verweersters] hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaat van HAB heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over de arresten en de rolbeslissing van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die arresten en rolbeslissing. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat een van de klachten in het principale beroep slaagt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het principale beroep;
  • veroordeelt HAB in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweersters] begroot op € 6.971,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien HAB deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
8 oktober 2021.