Het hof heeft het verweer waarop het cassatiemiddel doelt, als volgt samengevat en verworpen:
“Door de verdediging is ter zitting van het hof aangevoerd, dat de staandehouding van verdachte door de verbalisanten onrechtmatig is geweest. Na en vanwege deze onrechtmatige staandehouding is de situatie geëscaleerd. Zonder deze escalatie hadden er vervolgens geen strafbare feiten plaatsgevonden. Verdachte dient dan ook van de feiten te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof het standpunt ingenomen dat hij twijfels heeft omtrent de rechtmatigheid van de staandehouding, maar dat deze niet zodanig zijn dat dit tot de conclusie moet leiden dat de aanhouding onrechtmatig is geweest. De ten laste gelegde feiten hebben daarna plaatsgevonden en kunnen wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de advocaat-generaal.
Het hof stelt ten aanzien van de feiten het volgende vast.
Op 30 december 2016 omstreeks 03:20 uur reden twee verbalisanten in een opvallend dienstvoertuig op de openbare weg in Laren. Zij zagen een manspersoon lopen, die later verdachte bleek te zijn. Een van de verbalisanten, [verbalisant 1], had kort oogcontact met verdachte. Eerder hadden zij gezien dat er nauwelijks tot geen mensen op straat waren in Laren. Verdachte heeft hieromtrent ter zitting van het hof nog naar voren gebracht dat er vlak daarvoor nog een fietser was gepasseerd die geen licht voerde. Deze omstandigheid blijkt niet uit het relaas van de verbalisanten. Op het moment dat de verbalisanten door Laren reden en zij verdachte zagen, kregen zij een melding binnen van een verdachte situatie in de omgeving van Laren. Gelet op het tijdstip waarop zij verdachte zagen lopen en de melding besloten de verbalisanten verdachte staande te houden. Verbalisant [verbalisant 2] stopte de auto naast verdachte. Verdachte keek [verbalisant 2] recht aan maar liep door. Verbalisant [verbalisant 1] stapte uit en liep achter verdachte aan. Verdachte was inmiddels een meter of tien voor [verbalisant 1]. [verbalisant 1] riep verdachte twee keer aan. Verdachte reageerde daar niet op. Verbalisant [verbalisant 2] reed naar verbalisant [verbalisant 1] en stapte ook uit. [verbalisant 1] riep naar verdachte dat hij moest blijven staan. Verdachte reageerde niet. [verbalisant 1] pakte verdachte vast aan zijn linkerarm. Verdachte draaide zich om en maakte een slaande beweging richting [verbalisant 1]. Verbalisant [verbalisant 2] pakte verdachte vervolgens bij zijn rechterarm en vroeg hem om een geldig op zijn naam staand identiteitsbewijs. Verdachte probeerde zich los te trekken en vroeg: “Mafkees, wat moet je van me?” Verbalisant [verbalisant 2] zei dat ze graag wilden weten wie verdachte was en wat hij in Laren deed. Hij vroeg verdachte nogmaals om een geldig identiteitsbewijs. Verdachte zei dat hij die niet bij zich had. Gevraagd naar iets anders waar zijn naam op stond gaf verdachte aan dat hij helemaal niks bij zich had. Verdachte probeerde zich nog steeds los te trekken en riep dat hij niets had gedaan en geen reden had om mee te werken. Vanwege het verzet van verdachte brachten de verbalisanten hem naar hun dienstvoertuig en vorderden zij hem daar om zijn handen op de motorkap te plaatsen. Verdachte voldeed hier niet aan en riep met luide stem dat de verbalisanten hun agressie niet op hem moesten botvieren, dat hij betrokken was geweest bij een aanrijding, naar het ziekenhuis was vervoerd en dat hij nu onderweg was om zijn auto op te halen. Verbalisant [verbalisant 2] vroeg verdachte nogmaals om een geldig identificatiebewijs of iets anders waar zijn naam op staat. Verdachte riep nogmaals dat hij niets bij zich had. Verbalisant [verbalisant 2] zei tegen verdachte dat hij zijn gegevens op ging zoeken in het politiesysteem. Hij liet de rechterarm van verdachte los. Verdachte draaide zich vervolgens naar verbalisant [verbalisant 1] en gaf hem met zijn rechterarm een duw op zijn borst. Verdachte zei tegen verbalisant [verbalisant 1]: “Ja, ik vind jou een mafkees.” Vervolgens gaf verdachte verbalisant [verbalisant 1] weer een duw. Daarna werd verdachte door verbalisant [verbalisant 1] bij zijn jas gepakt en tegen de motorkap geduwd. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte gemeld dat hij op dat moment werd aangehouden ter zake van overtreding van de Wet op de identificatieplicht. Verdachte werd meegenomen naar het politiebureau te Hilversum. Bij aankomst riep verdachte tegen verbalisant [verbalisant 1]: “Jij bent echt een kankerflikker.”
Staande houden
Op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering is iedere opsporingsambtenaar bevoegd om bij een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit een verdachte staande te houden om naar zijn personalia te vragen. Het hof overweegt dat ten aanzien van het moment dat verdachte staande werd gehouden, voldoende kan worden gesproken van een redelijk vermoeden van schuld. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de combinatie van het feit dat het 03:20 uur was, er een melding binnenkwam van een verdachte situatie en het feit dat verdachte, ondanks drie tot vier keer roepen in het geheel niet reageerde. Het hof acht de staandehouding daarmee rechtmatig. De stelling van verdachte dat hij zogenoemde oortjes droeg en dat hij het roepen niet heeft gehoord, kan correct zijn maar gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] kan niet worden uitgesloten dat verbalisanten dit dragen van oortjes niet hebben waargenomen.
(...)
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”