Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
19 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2020. De verdachte, geboren in 1995, was eerder in hoger beroep veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, verkrachting, brandstichting in de cel en eenvoudige belediging van een PI-medewerker. De Hoge Raad beoordeelde of het hof voldoende had beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 oktober 2019, waarbij de toenmalige raadsman van de verdachte verweren had gevoerd die later niet door de opvolgende raadsman werden gehandhaafd.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet gehouden was om te responderen op de verweren van de voormalige raadsman, aangezien de opvolgende raadsman daar niet uitdrukkelijk naar had verwezen. Dit oordeel werd niet als onjuist beschouwd en was in het licht van de procesgang in hoger beroep begrijpelijk. De Hoge Raad heeft ook andere klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de raadsman in het proces en de noodzaak voor opvolgende raadsmannen om expliciet te verwijzen naar eerdere verweren indien zij deze wensen te handhaven.