Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
28 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die was veroordeeld voor poging tot doodslag. De feiten van de zaak dateren uit 2019, toen de verdachte zonder duidelijke aanleiding een ander met een mes in zijn arm, hand en hoofd stak. De verdachte was geboren in 1969 en het beroep in cassatie was ingesteld door hemzelf, met bijstand van zijn advocaat A.R. Kellermann uit Amsterdam.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het gerechtshof Den Haag, die op 23 september 2020 had geoordeeld, in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen.
Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft de Hoge Raad besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de vice-president en de raadsheren.