ECLI:NL:HR:2021:1397

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
20/00623
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van de Hoge Raad in de strafbepaling bij samenloop van feiten en de toepassing van artikel 423 lid 4 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder door de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift. Het hoger beroep was enkel gericht tegen de strafbepaling van het onder 3 bewezenverklaarde feit, dat betrekking had op valsheid in geschrift. De Hoge Raad oordeelde dat het hof bij de strafbepaling ten onrechte rekening had gehouden met een reïntegratieplan van de reclassering, dat na de uitspraak van de rechtbank was opgesteld. Dit leidde tot de conclusie dat het hof de onverschillige houding van de verdachte niet had mogen betrekken bij de strafbepaling voor feit 3, aangezien dit feit niet aan het oordeel van het hof was onderworpen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafbepaling voor feit 3, en verwees de zaak terug naar het hof voor herbeoordeling. De overige klachten van de verdachte werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00623
Datum28 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2020, nummer 21-003856-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de beslissing tot het bepalen van de sanctie ter zake van feit 3, tot het alsnog bepalen van de sanctie ter zake van feit 3, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafbepaling ter zake het onder 3 bewezenverklaarde feit dat niet aan het oordeel van het hof was onderworpen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is door de rechtbank onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij, op tijdstippen, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 oktober 2016 te Beuningen, Arnhem, Nijmegen, Huissen, Ewijk, Lent, Deurne, Oudheusden, Almere, Amsterdam, en/of ‘s-Hertogenbosch en/of(elders) in Nederland (telkens) een werkgeversverklaring en/of een salarisspecificatie/salarisstrook, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk -zakelijk weergegeven- op die werkgeversverklaring en/of die salarisspecificatie/salarisstrook gegevens van een (fictief) bedrijf (-onder meer- [D] en [B] en [E] en [F] BV en Stichting [G] en [H] BV en [I] BV en [J] BV) en een naam van een (fictieve) werknemer (onder wie [betrokkene 13] , [betrokkene 14] , [betrokkene 7] , [betrokkene 11] , [betrokkene 15] , [betrokkene 5] en [betrokkene 16] ) en een (fictieve) loonsom vermeld en/of die werkgeversverklaring getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de (fictieve) werkgever, ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
hij, op tijdstippen, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 oktober 2016 te Beuningen, Arnhem, Nijmegen, Huissen, Ewijk, Lent, Deurne, Oudheusden, Almere, Amsterdam, en ‘s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen; (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste werkgeversverklaring en/of een salarisspecifïcatie/salarisstrook, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die werkgeversverklaring en/of een salarisspecificatie/salarisstrook hebben/heeft verstrekt aan een verhuurder van een woning/pand en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) valselijk -zakelijk weergegeven- op die werkgeversverklaring en/of die salarisspecifïcatie/salarisstrook gegevens van een (fictief) bedrijf(-onder meer- [D] en [B] en [E] en [F] BV en Stichting [G] en [J] BV) en een naam van een (fictieve) werknemer (onder wie [betrokkene 13] , [betrokkene 14] , [betrokkene 7] , [betrokkene 11] , [betrokkene 5] ) en/of een (fictieve) loonsom heeft vermeld en/of die werkgeversverklaring heeft getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de (fictieve) werkgever, ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens en toen aldaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk hiervoor genoemde valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij (telkens) wist dat deze geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware die geschriften echt en onvervalst.”
2.2.2
Het arrest van het hof houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij voormeld vonnis veroordeeld voor hetgeen onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd.
Op 11 juli 2017 is tegen voormeld vonnis namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Blijkens de akte “partieel akte intrekking rechtsmiddel” van 20 december 2017 is het onbeperkt ingestelde hoger beroep partieel ingetrokken en wel voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Het hoger beroep is aldus slechts gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissingen ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Met betrekking tot de straf ten aanzien van het door de rechtbank onder 3 bewezenverklaarde zal het hof toepassing geven aan artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering.
(...)
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van het onder 3 door de rechtbank bewezenverklaarde misdrijf. Rekening houdend met de aard en ernst van dat feit, de schaal waarop het is gepleegd, het doel van het plegen ervan en de onverschillige houding − blijkens het reïntegratieplan van de reclassering met betrekking tot verdachte van 17 augustus 2017 −, wordt het strafdeel dat door de rechtbank voor feit 3 is opgelegd bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
(...)
BESLISSING
(...)
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 3 bewezen verklaarde op:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.”
2.3
Artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“Indien bij samenloop van meerdere feiten ééne hoofdstraf is uitgesproken en het hooger beroep slechts ingesteld is ten aanzien van een of meer dier feiten, wordt, in geval van vernietiging ten aanzien van de straf, bij het arrest de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald.”
2.4
Indien bij samenloop van feiten het hoger beroep niet tegen het vonnis in zijn geheel maar slechts tegen een of meer van die feiten is gericht, zal het hof − in geval van vernietiging ten aanzien van de sanctieoplegging − op grond van artikel 423 lid 4 Sv voor de niet aan zijn oordeel onderworpen feiten de sanctie moeten “bepalen”. Dit betekent dat het hof moet beslissen welk gedeelte van de hoofdstraf en/of bijkomende straf(fen) en/of maatregel(en) geacht moet(en) worden door de eerste rechter te zijn opgelegd ter zake van het feit dat of de feiten die niet aan het oordeel van het hof is/zijn onderworpen. Het staat het hof niet vrij daarbij omstandigheden te betrekken die in eerste aanleg niet aan de orde zijn geweest. (Vgl. HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3202.)
2.5
Nu het reïntegratieplan van de reclassering van 17 augustus 2017 waarnaar het hof verwijst, dateert van na de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan, heeft het hof - door bij het bepalen van de straf voor feit 3, als bedoeld in artikel 423 lid 4 Sv, de uit dit reïntegratieplan blijkende onverschillige houding van de verdachte te betrekken - miskend wat hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld.
2.6
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het eerste, het tweede en het vierde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de ‘strafbepaling’ ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 september 2021.