Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
2 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, wiens vermogen onder bewind was gesteld, stelde de vraag of hij zichzelf kon verdedigen tegen een vordering van de benadeelde partij, of dat deze procedure door de bewindvoerder moest worden gevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat de bepalingen van bijstand of vertegenwoordiging, die in burgerlijke zaken gelden, niet van toepassing zijn op de verdachte in het strafproces. Dit betekent dat de verdachte zelf kan optreden in de procedure, ondanks het feit dat zijn goederen onder bewind zijn gesteld.
Daarnaast werd er een tweede vraag behandeld over de omzetting van vervangende hechtenis in gijzeling bij een schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad bevestigde dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor zover het ging om de toepassing van vervangende hechtenis, en verwerpt het beroep voor het overige.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het verduidelijkt hoe om te gaan met de rol van de verdachte en de bewindvoerder in strafzaken, en hoe de wetgeving omtrent schadevergoedingen en vervangende hechtenis moet worden geïnterpreteerd.