ECLI:NL:HR:2021:1367

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
21/01849
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van A.F.M.J. Verhoeven, die namens [X] V.O.F. te [Z] beroep in cassatie had ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 maart 2021, onder nummer 20/00441. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had op 11 mei 2021 een verzoek gedaan aan de indiener van het beroepschrift om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat hij gemachtigd was om het beroepschrift in te dienen, of een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie had ingesteld dat deze daarmee instemde. De termijn voor het overleggen van dit bewijsstuk eindigde op 22 juni 2021. De Hoge Raad ging ervan uit dat de indiener het verzoek had ontvangen, maar constateerde dat de gevraagde machtiging of verklaring niet was overgelegd. Hierdoor kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat de indiener niet bevoegd was om namens [X] V.O.F. beroep in cassatie in te stellen.

Op basis van deze bevindingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad zag geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01849
Datum24 september 2021
ARREST
op het door A.F.M.J. Verhoeven te Westerhoven ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 maart 2021, nr. 20/00441
.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] V.O.F. te [Z].
De griffier van de Hoge Raad heeft op 11 mei 2021 een bericht geplaatst in het onder zaaknummer 21/01849 aangemaakte digitale dossier, waarbij de indiener van het beroepschrift is verzocht binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat hij is gemachtigd om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt. Die termijn eindigde op 22 juni 2021. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het hiervoor bedoelde digitale dossier is eveneens op 11 mei 2021 een notificatie verzonden naar het door de indiener van het beroepschrift voor dit doel opgegeven emailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat de indiener van het beroepschrift dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 11 mei 2021.
De indiener van het beroepschrift heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was namens [X] V.O.F. beroep in cassatie in te stellen, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2021.