Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een beroepschrift inzake inkomstenbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door L.A.M. Schalk, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 december 2020. De Rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het ingediende beroepschrift niet de gronden van het beroep bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende had niet gereageerd op de verzuimbrief van de griffier, waarin hij werd verzocht om binnen vier weken de gronden van het beroep in te dienen. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende had onderzocht of de herinneringsbrief duidelijk maakte welk verzuim hersteld moest worden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.