ECLI:NL:HR:2021:1307

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
21/01177
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de vennootschap onder firma [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 februari 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 30 maart 2021 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen, maar belanghebbende heeft dit verzuim niet hersteld. De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, en heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is genomen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01177
Datum17 september 2021
ARREST
in de zaak van
de vennootschap onder firma [X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 februari 2021, nrs. 19/00079 en 19/00080, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nrs. LEE 18/481 en LEE 18/792).

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 30 maart 2021 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld dat verzuim binnen zes weken na die datum te herstellen. Die termijn eindigde op 11 mei 2021. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitaal dossier van belanghebbende is eveneens op 30 maart 2021 een notificatie verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven emailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 30 maart 2021.
Belanghebbende heeft het hiervoor bedoelde verzuim niet hersteld. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.