ECLI:NL:HR:2021:1291

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
20/00812
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door S.H.M. Ibrahim, tegen de Minister van Financiën van Sint Maarten, vertegenwoordigd door J.R.J. Chayadi. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gedateerd 27 januari 2020, met nummer SXM2019H00041. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (nr. SXM201800391).

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 21 juli 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. De ontvangstbevestiging van de gemachtigde van belanghebbende op 23 juli 2020 toonde aan dat de brief was ontvangen. Echter, het griffierecht werd pas op 24 augustus 2020 bijgeschreven op de bankrekening van de Hoge Raad, wat betekende dat de betaling niet tijdig was voldaan.

Belanghebbende werd door de griffier van de Hoge Raad op 9 september 2020 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 1 oktober 2020 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. In de beslissing werd tevens vermeld dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 131 door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende zal worden teruggegeven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00812
Datum17 september 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door S.H.M. Ibrahim
tegen
de MINISTER VAN FINANCIËN VAN SINT MAARTEN,
vertegenwoordigd door J.R.J. Chayadi
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 27 januari 2020, nr. SXM2019H00041, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (nr. SXM201800391).

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 21 juli 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is blijkens een van de gemachtigde van belanghebbende ontvangen ontvangstbevestiging op 23 juli 2020 door die gemachtigde ontvangen. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan, aangezien het pas op 24 augustus 2020 is bijgeschreven op de bankrekening van de Hoge Raad.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 9 september 2020 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 1 oktober 2020 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet–ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A Fierstra als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 131 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.