ECLI:NL:HR:2021:1291
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door S.H.M. Ibrahim, tegen de Minister van Financiën van Sint Maarten, vertegenwoordigd door J.R.J. Chayadi. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gedateerd 27 januari 2020, met nummer SXM2019H00041. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (nr. SXM201800391).
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 21 juli 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. De ontvangstbevestiging van de gemachtigde van belanghebbende op 23 juli 2020 toonde aan dat de brief was ontvangen. Echter, het griffierecht werd pas op 24 augustus 2020 bijgeschreven op de bankrekening van de Hoge Raad, wat betekende dat de betaling niet tijdig was voldaan.
Belanghebbende werd door de griffier van de Hoge Raad op 9 september 2020 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 1 oktober 2020 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. In de beslissing werd tevens vermeld dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 131 door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende zal worden teruggegeven.