ECLI:NL:HR:2021:1282

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
20/01440
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van brandstichting en ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor eendaadse samenloop van opzettelijk brand stichten en het teweegbrengen van een ontploffing, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De verdachte had in zijn eigen kamer benzine en brandspiritus gebruikt om brand te stichten. Het hof had de verdachte ter beschikking gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege, maar het verzoek van de verdediging om een nader gedragsdeskundig onderzoek te laten plaatsvinden werd afgewezen. De verdediging stelde dat de verdachte alleen wilde meewerken aan het onderzoek als er geluidsopnamen gemaakt zouden worden, wat het hof als een weigering om mee te werken beschouwde. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld en dat de afwijzing van het verzoek om een gedragsdeskundig onderzoek niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf van achttien maanden verminderd tot zeventien maanden, omdat de redelijke termijn van de procedure was overschreden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van terbeschikkingstelling en de afwijzing van het verzoek om nader onderzoek, gezien de weigering van de verdachte om volledig mee te werken aan het onderzoek.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01440
Datum28 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 april 2020, nummer 21-003811-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Sytema, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het (voorwaardelijke) verzoek een gedragsdeskundig onderzoek betreffende de verdachte te laten plaatsvinden.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte voor eendaadse samenloop van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en heeft gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege.
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte daar bij pleidooi het in het cassatiemiddel bedoelde verzoek gedaan. Haar pleitnota houdt voor zover van belang in:
“Ad 1. Medewerking gedragsdeskundig onderzoek:
Cliënt heeft in het PBC aangegeven moeite te hebben met het onderzoek door met name de psychiater, en wantrouwend te staan tegenover dit onderzoek. Desalniettemin heeft cliënt gedurende 4 uren met de psycholoog (pag. 12-21 PBC-rapport) en 75 minuten met de psychiater (pag. 25-29 PBC-rapport) gesproken. Voorts is cliënt in het PBC uitgebreid geobserveerd.
In mijn appèlschriftuur heb ik aangegeven dat cliënt graag met de reclassering in gesprek wil om de mogelijkheden van de nodige ondersteuning en begeleiding te onderzoeken. In eerste aanleg is het contact tussen cliënt en de reclassering door een misverstand niet tot stand gekomen. [betrokkene 1] van de reclassering heeft cliënt vervolgens meermaals bezocht in de PI en laten weten dat een gedragsdeskundig advies nodig is betreffende diagnostiek, doorwerking, inschatting van de kans op recidive en een advies over behandeling en het kader waarin deze het best zou kunnen plaatsvinden nodig is (concept-rapport 12 december 2019).
Als aangegeven bij Uw Hof tijdens de pro formazitting op 8 januari 2020 en in mijn schrijven aan de Voorzitter op 26 februari 2020 wil cliënt daaraan meewerken, doch zou hij graag geluidsopnamen gemaakt willen zien van de gedragsdeskundigen onderzoeken, om reden van het feit dat zijn woorden en uitlatingen eerder onjuist zijn opgenomen, verdraaid of uit hun verband gehaald. [betrokkene 1] heeft aangegeven dat dit niet mogelijk was, verwijzend naar de huisregels van de PI Heerhugowaard.
De PI gaf mij aan dat het geen probleem was, maar verwees naar het NIFP, waarvoor het ongebruikelijk en daarom een probleem zou zijn.
[betrokkene 2] van het NIFP gaf aan dat het geenszins ongebruikelijk was dat op verzoek van de onderzochte of op eigen initiatief van de gedragsdeskundige geluidsopnamen worden gemaakt (bijvoorbeeld om een verslag op kantoor rustig uit te kunnen werken) en verzocht om een opdracht van de Raadsheer-Commissaris dan wel de Voorzitter van het Hof.
De PI verklaarde zich uiteindelijk ook schriftelijk akkoord, zoals ik Uw Voorzitter op 11 maart jl. per email heb laten weten.
Op mijn verzoek is door de Voorzitter tot op heden afwijzend beslist. Tijdens de pro formazitting van 30 maart jl. is mij geadviseerd het verzoek vandaag te herhalen, hetgeen ik hierbij doe.
Cliënt is ervan overtuigd geen geestesstoornis te hebben, doch is graag bereid zich hiertoe door een gedragsdeskundige te laten onderzoeken. Indien toch een stoornis zou worden vastgesteld en behandeling aangewezen wordt geacht, zal cliënt daaraan zijn medewerking verlenen. Behandeling kan, zo door Uw Hof noodzakelijk geoordeeld, als verplichting worden opgelegd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt verder het volgende in:
“De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsvrouw een pleitnota overhandigt en in aanvulling hierop onder meer aanvoert, zakelijk weergegeven:
(...)
Ik verzoek u om opdracht te geven aan het NIFP om een gedragsdeskundig onderzoek te doen. Ik ben ervan overtuigd dat het maken van geluidsopnamen geen obstakel zal opleveren. Mocht het voor het NIFP wel een obstakel zijn, dan ga ik ervan uit dat u de opdracht weer terugkrijgt. Cliënt werkt alleen mee als er wordt opgenomen.
(...)
De voorzitter merkt op dat de raadsvrouw bepleit dat de wet en de jurisprudentie het niet toestaan om tbs op te leggen, maar dat zij wel vraagt om een onderzoek van een gedragsdeskundige voor tbs met voorwaarden.
De raadsvrouw voert aan -zakelijk weergegeven-:
U vraagt mij of u dit kunt zien als een voorwaardelijk verzoek indien het hof overweegt om tbs op te leggen. Dat is inderdaad het geval. Het onderzoek hoeft niet met beeldopnamen te zijn. Een geluidsopname via een telefoon is voldoende en dit mag door de deskundige zelf zijn in plaats van door de verdachte. Ik heb er geen bezwaar tegen als dit bij arrest wordt beslist.
(...)
De raadsvrouw voert aan -zakelijk weergegeven-:
De advocaat-generaal geeft aan dat het stellen van een voorwaarde per definitie een weigering oplevert. In casu denk ik niet dat dat het geval is, omdat het geen probleem zal opleveren. De penitentiaire inrichting zal er in meegaan en bij het NIFP is het ook niet ongebruikelijk. Het stellen van een voorwaarde kan mijns inziens niet als een weigering worden opgevat.”
2.2.4
De uitspraak van het hof houdt het volgende in met betrekking tot de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en de afwijzing van het verzoek:
“Voor het geval het hof toch overweegt om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, verzoekt de raadsvrouw om een nader gedragsdeskundig onderzoek te gelasten naar diagnostiek, doorwerking, inschatting van de kans op recidive en een advies over behandeling en het kader waarin deze het best zou kunnen plaatsvinden. Aangevoerd is dat verdachte aan dit onderzoek zal meewerken indien hiervan geluidsopnamen worden gemaakt. Het hof wordt dan ook verzocht te bepalen dat tijdens het gedragsdeskundig onderzoek geluidsopnamen worden gemaakt.
(...)
Het hof overweegt als volgt.
(...)
Ten aanzien van de gevorderde terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt overwogen dat voor oplegging daarvan is vereist dat bij verdachte tijdens het begaan van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Nu verdachte grotendeels niet heeft willen meewerken aan de observatie in het Pieter Baan Centrum, konden de deskundigen aldaar de aanwezigheid hiervan niet vaststellen of uitsluiten. Op grond hiervan wordt verdachte aangemerkt als weigerende observandus. Het hof zal voor de beantwoording van de vraag of bij verdachte tijdens het begaan van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens acht slaan op de diverse rapportages die over hem zijn opgemaakt, waaronder ook de rapportage van het Pieter Baan Centrum (zie HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:625).
In het kader van de voorgeleiding van verdachte is door Reclassering Nederland een advies uitgebracht d.d. 31 augustus 2018. In het advies is vermeld dat verdachte in het gesprek met de reclassering heeft verteld dat hij sinds november 2017 in een neerwaartse spiraal terecht is gekomen. Hij kreeg niet het gewenste contract op zijn werk en daarnaast had hij geen plezier in zijn werk. Verdachte zag het steeds minder zitten en heeft vanaf juni zijn post niet meer geopend. Hij zag het geld op zijn bankrekening steeds verder slinken nadat hij in augustus volledig was gestopt met werken. Vanaf dat moment had hij bedacht dat hij absoluut niet dakloos wilde raken. Verdachte zag geen andere uitweg dan een delict te plegen om in de gevangenis te belanden; alles om maar niet dakloos te worden.
Verdachte is vervolgens in het kader van een trajectconsult onderzocht door [betrokkene 3], psychiater van NIFP Noord-Oost Nederland om te onderzoeken of het laten opstellen van een pro Justitia rapportage geïndiceerd was. Het rapport van 14 september 2018 vermeldt dat verdachte, zodra hij het woord ‘psychiater’ hoort, aangeeft dat hij niet met onderzoeker wil praten. Het rapport vermeldt voorts, voor zover hier van belang, onder meer:
‘Voorlopige diagnostiek
Betrokkene zou in het verleden met een persoonlijkheidsstoornis zijn gediagnosticeerd. De indruk die betrokkene achterlaat in het korte gesprek, alsmede zijn opmerkingen richting de reclassering “het concept [verdachte] is dood", zijn sociale isolement, laconieke houding, alsmede zijn toch wat bizarre logica rond het tenlastegelegde, geven bij ondergetekende het vermoeden dat er sprake kan zijn van een Autisme Spectrum Stoornis die zijn redenen duidelijk beïnvloed. Dit echter enkel op basis van dossierstudie en een korte indruk. Een diagnose is met zekerheid dus absoluut niet te stellen.
Advies
Gezien de ernst van het tenlastegelegde en het vermoeden van een ernstige psychiatrische stoornis, zou ondergetekende normaal gesproken een gedragsdeskundige rapportage door waarschijnlijk een psychiater en een psycholoog adviseren. Echter gezien de zeer heldere weigering van betrokkene om hieraan mee te werken, rest enkel het advies om een onderzoek in het Pieter Baan Centrum te overwegen. De verwachting is dat ook observatie en een milieuonderzoek, zelfs als betrokkene zou volharden in zijn weigering, veel informatie rond diagnostiek (en eventuele toerekeningsvatbaarheid) op zal leveren.’
Verdachte is vervolgens in de periode van 4 maart 2019 tot 12 april 2019 opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Verdachte is onderzocht door een multidisciplinair team dat bestond uit een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider. De onderzoeksbevindingen zijn weergegeven in het rapport van 14 juni 2019. In het rapport is vermeld dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek grotendeels heeft geweigerd. Door de weigering had de forensisch milieuonderzoeker nauwelijks inhoudelijke gesprekken met verdachte. Wel is gesproken met enkele leden van het sociale netwerk van verdachte en werd schriftelijke informatie ontvangen van diverse instellingen. Door de weigering kregen de rapporterend psychiater en psycholoog weinig informatie uit eigen gesprekken.
De psycholoog vermeldt dat de interactie tussen het temperament van verdachte en het gezinsklimaat mogelijk meespeelt wanneer verdachte, vanaf in ieder geval de pubertijd, een afwijkende beweging in zijn persoonlijkheidsontwikkeling laat zien. Volgens de psycholoog had verdachte moeite om op sociaal gebied adequaat te functioneren en ontwikkelde hij gedragsproblemen. Het leidt tot hulpverleningscontacten (waaronder een plaatsing binnen de gesloten jeugdzorg) waar naast afhankelijkheid van verschillende middelen, wordt gesproken van een achterblijvende morele ontwikkeling, bewust choqueren van mensen en een mogelijke scheefgroei van de persoonlijkheid met antisociale trekken. Volgens de psycholoog worden in het huidige onderzoek aanwijzingen gevonden voor een bestendiging of continuering van de eerder geconstateerde scheefgroei in de persoonlijkheid. De afwijkende persoonlijkheidsconstellatie of problematiek centreert zich rond een narcistische dynamiek met afwijkende belevingen, emoties, cognities en drijfveren.
De psychiater vermeldt dat verdachte in 2008 in beeld komt bij Bureau Jeugdzorg, hetgeen leidt tot nader onderzoek door het AMK. Volgens de psychiater wordt hierna in een diagnostisch onderzoek uit 2009 door Praktijk Buitenpost, centrum voor ambulante Geestelijke Gezondheidszorg geconcludeerd dat verdachte dan een bijna 18-jarige jongeman is met problemen op het gebied van alcohol- en drugsgebruik en kenmerken van een conduct disorder. Onderliggend lijken er vanuit de anamnese en het contact kenmerken van een autismespectrumstoornis, type syndroom van Asperger aanwezig. Gezien de forse grensoverschrijdende gedragingen van verdachte, het ontbreken van gewetenswroeging en de kick die hij ervaart bij zijn criminele gedragingen kan gesproken worden van een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling met het risico op een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Volgens de psychiater wordt een afhankelijkheid van verschillende middelen vastgesteld alsook een gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie. Ondanks verdachtes gebrek aan behandelmotivatie doordat hij zelf geen problemen ervaart, wordt een verwijzing naar Verslavingszorg Noord-Nederland vanwege fors middelengebruik of de Forensische Jeugdpsychiatrie geïndiceerd geacht vanwege de gedragsstoornis en de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling.
Volgens de psychiater wordt in een brief van 3 maart 2009 door het AMK beschreven welk problematisch gedrag verdachte thuis en op school vertoonde.
Verdachte wordt vervolgens in maart 2009 gedurende ongeveer drie maanden tot zijn achttiende verjaardag uit huis geplaatst in JJI Het Poortje. In een schrijven van Het Poortje valt volgens de psychiater te lezen dat geconcludeerd wordt dat op dat moment sprake lijkt van een bijna 18jarige man met een gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van polydrugsgebruik en cannabisafhankelijkheid. Er is geen sprake van de stoornis van Asperger.
De psychiater en de psycholoog concluderen dat er op basis van de beschikbare collaterale informatie en de observatiegegevens geen aanwijzingen naar voren komen voor het bestaan van een ontwikkelingsstoornis (zoals een autismespectrumstoornis, waaronder het syndroom van Asperger, of ADHD) of een psychotische, bipolaire of angststoornis. In de aanloop tot het tenlastegelegde zou wel sprake zijn geweest van somberheidsklachten en mogelijk ook van slaapproblemen en een verminderde eetlust. Voorts zou verdachte enkele suïcidale uitspraken hebben gedaan. Volgens de rapporteurs zouden dergelijke klachten kunnen passen bij een depressieve episode. Omdat hierover door de beperkingen van het onderzoek onvoldoende informatie beschikbaar is gekomen, kan niet worden vastgesteld, noch worden uitgesloten of daarvan in de aanloop tot het tenlastegelegde sprake is geweest. De rapporteurs menen ten aanzien van de intellectuele vermogens van verdachte dat gesproken kan worden van bovengemiddeld intellectueel functioneren. De rapporteurs vermelden voorts dat uit dossierinformatie naar voren komt dat er in de adolescentie sprake is geweest van middelenproblematiek. Verdachte zou naar eigen zeggen in 2011 gestopt zijn met het gebruik van drugs en tot aan zijn huidige detentie enkel nog alcohol gebruiken. In het rapport is vermeld dat verdachte problematisch gebruik ontkent, maar dat uit de politiemutaties enkele incidenten naar voren komen waarbij verdachte onder invloed was van alcohol. Ten slotte concluderen de rapporteurs dat er in het onderhavige onderzoek aanwijzingen naar voren kwamen voor een afwijkende persoonlijkheidsconstellatie. De psychiater en de psycholoog vermelden in dit kader het volgende.
‘Gedurende de huidige opname komt een narcistische persoonlijkheidsdynamiek naar voren. Dit uit zich in cynisme en devaluerend gedrag dat reeds in de adolescentie werd beschreven. Zo geeft betrokkene zich geregeld weinig rekenschap van de gevoelens van een ander (hoewel zijn empathische vermogens op cognitief niveau intact zijn), stelt hij zich devaluerend en neerbuigend op en heeft hij soms moeite nuance aan te brengen in zijn denken (dichotome denkstijl). Deze dynamiek is passend bij betrokkenes persoonlijkheid en komt niet enkel voort uit zijn procespositie. Derhalve kunnen deze gedragskenmerken worden geduid als narcistische persoonlijkheidstrekken.
Hoewel er op basis van onderhavig onderzoek aanwijzingen naar voren komen voor persoonlijkheidsproblematiek, is er te weinig informatie beschikbaar gekomen over betrokkenes algehele functioneren om te kunnen vaststellen of uitsluiten dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis.
(...)
Betrokkene beschrijft over de laatste weken tot maanden voor het tenlastegelegde een stemmingsdaling, die mogelijk gepaard ging met slaapklachten en een verminderde eetlust. Het is onduidelijk gebleven in hoeverre eventueel (overmatig) gebruik van alcohol hierin een rol heeft gespeeld en/of de stemmingsdaling mogelijk samenhing met een krenking vanuit persoonlijkheidsproblematiek of dat deze - los van enige pathologie - situatief werd bepaald.’
Ten gevolge van de beperkingen van het onderzoek kunnen de rapporteurs geen uitspraak doen over het al dan niet aanwezig zijn van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis ten tijde van het tenlastegelegde. Daardoor kunnen zij tevens geen uitspraak doen over een eventuele relatie tussen mogelijke pathologie en het tenlastegelegde en is het niet mogelijk het recidiverisico vanuit eventuele pathologie te onderbouwen. Als risicofactoren worden genoemd het gebrek aan steun vanwege beperkte tot afwezige contacten vanuit het primaire steunsysteem alsook een vermoedelijk beperkt sociaal netwerk, het ontbreken van huisvesting op dit moment, het niet hebben van concrete plannen na de huidige detentie en het afwijzend staan tegenover hulpverlening. Als beschermende factoren worden gezien verdachtes bovengemiddelde intelligentie en zijn vermogen tot goed financieel beheer.
Ten behoeve van de behandeling van de zaak in hoger beroep is door Reclassering Nederland een advies opgesteld d.d. 12 december 2019 naar aanleiding van het verzoek om een onderzoek te doen naar de haalbaarheid van terbeschikkingstelling met voorwaarden. In het advies is vermeld dat verdachte alleen wilde meewerken aan het opstellen van een reclasseringsadvies wanneer dit in beeld en geluid opgenomen kon worden, zodat er de garantie was van een juiste weergave van de gesprekken. Ook zou verdachte alleen aan een (ambulant) pro Justitia onderzoek meewerken wanneer dit in beeld en geluid opgenomen werd. Verdachte bleef bij zijn voorwaarden, ook toen hem werd meegedeeld dat door zijn weigering mee te werken aan een pro Justitia onderzoek, het onderzoek naar de haalbaarheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet kon worden voortgezet. Volgens verdachte is er bij hem geen psychische problematiek. Als behandeling nodig is, dan wil hij dat wel ondergaan, maar niet in een klinische setting.
Het hof acht het zeer zorgelijk dat verdachte door zijn financiële problemen zo wanhopig werd dat hij geen andere uitweg zag dan onderhavig delict te plegen. Daarnaast betreurt het hof het dat verdachte weinig tot geen inzicht heeft willen geven in zijn persoon, door niet (volledig) mee te werken aan de reclasseringsrapportages en het onderzoek door het Pieter Baan Centrum. Dit geldt temeer nu uit de rapporten blijkt dat er ook in het verleden grote zorgen waren over een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte.
Dat verdachte thans mee wil werken aan een gedragsdeskundig onderzoek indien dit door middel van geluidsopnamen wordt opgenomen, maakt dit niet anders, nu het op deze wijze verbinden van een voorwaarde aan zijn medewerking, wordt aangemerkt als een weigering om mee te werken aan een dergelijk onderzoek (vergelijk HR 24 januari 2006, NJ 2006, 108). Het hof zal het namens verdachte gedane verzoek om een nieuw gedragsdeskundig onderzoek dan ook afwijzen, nu verdachte zijn medewerking aan een dergelijk onderzoek slechts onder zijn voorwaarden wil verlenen.
Op grond van hetgeen omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte bekend is geworden, waaronder met name het feit dat in maart 2009 omtrent verdachte is vastgesteld dat sprake lijkt van een bijna 18-jarige man met een gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis, alsmede de bevindingen van de deskundigen bij het Pieter Baan Centrum in 2019 dat de gedragskenmerken van verdachte kunnen worden geduid als narcistische persoonlijkheidstrekken, stelt het hof vast dat bij verdachte ten tijde van het incident sprake was van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Dat het Pieter Baan Centrum deze vaststelling van een persoonlijkheidsstoornis vanwege het gebrek aan medewerking niet heeft kunnen doen, maakt dit niet anders. Verdachte is na zijn relatief korte verblijf in Het Poortje in 2009 niet behandeld voor de gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling die aldaar geconstateerd zijn. Wel blijkt van een zorgelijke geestelijke ontwikkeling van verdachte in de jaren hierna.
Nu voorts sprake is van een door verdachte begaan misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dient vervolgens vastgesteld te worden of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. Naar het oordeel van het hof dient ook deze vraag bevestigend te worden beantwoord. De aanleiding van het incident was gelegen in de financiële problemen van verdachte. Deze financiële problemen bestaan nog steeds en zullen na de detentie van verdachte niet minder groot zijn geworden. Gelet op de in het rapport van het Pieter Baan Centrum omschreven risicofactoren en de ernst van het delict waaruit ontegenzeggelijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen voortvloeit, acht het hof een behandeling in dwingend kader noodzakelijk.
Verdachte heeft immers geen enkel ziekte-inzicht getoond en heeft verklaard geen reden te zien voor een behandeling, anders dan hulp bij het verkrijgen van woonruimte en een baan en bij het afbetalen van zijn schulden. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een behandeling in een vrijwillig kader.
Nu uit het rapport van de reclassering van 12 december 2019 blijkt dat geen voorwaarden kunnen worden geformuleerd die aan de maatregel verbonden zouden kunnen worden om het gevaar afdoende af te wenden, is het hof, alles afwegende, van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat aan verdachte naast de gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Het hof stelt vast dat de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.”
2.3
Het hof heeft het (voorwaardelijke) verzoek van de raadsvrouw tot het laten plaatsvinden van een nader gedragskundig onderzoek afgewezen. Daarbij heeft het hof onder meer betrokken dat het eerder in deze zaak opgemaakte rapport van de psychiater [betrokkene 3] uit 2018 vermeldt dat “verdachte, zodra hij het woord ‘psychiater’ hoort, aangeeft dat hij niet met onderzoeker wil praten” en dat de verdachte van 4 maart 2019 tot 12 april 2019 is opgenomen in het Pieter Baan Centrum, maar de verdachte zijn medewerking aan het daar te verrichten onderzoek grotendeels heeft geweigerd. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat Reclassering Nederland op 12 december 2019 heeft geadviseerd over de vraag of de oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden in plaats van met bevel tot verpleging van overheidswege haalbaar was. Uit dit rapport blijkt dat er volgens de verdachte bij hem geen sprake was van psychische problematiek en dat de verdachte alleen aan onderzoek wilde meewerken als dit werd opgenomen, ook toen hem werd meegedeeld dat door zijn weigering mee te werken aan een pro Justitia onderzoek, het onderzoek naar de haalbaarheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet kon worden voortgezet. Het hof heeft daaruit geconcludeerd dat op basis van dit rapport geen voorwaarden kunnen worden geformuleerd die aan de maatregel verbonden zouden kunnen worden om het gevaar voor de veiligheid van personen of goederen afdoende af te wenden. In aansluiting hierop heeft het hof overwogen dat het ook in het kader van het (voorwaardelijke) verzoek handhaven van de voorwaarde dat geluidsopnamen worden gemaakt van de gesprekken met de onderzoeker(s) “wordt aangemerkt als een weigering om mee te werken aan een dergelijk onderzoek.” Hieruit volgt dat het hof aan het door de verdachte stellen van deze voorwaarde de niet onbegrijpelijke gevolgtrekking heeft verbonden dat de verdachte nog immer niet bereid was volledig mee te werken met gedragskundig onderzoek.
Gelet daarop, en in aanmerking genomen wat het hof op grond van de reeds voorhanden zijnde rapportages kon vaststellen over de verdachte, geeft het in de overwegingen van het hof besloten liggende oordeel dat de noodzaak tot het laten plaatsvinden van dat onderzoek niet is gebleken, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat de raadsvrouw heeft aangevoerd dat het NIFP en de penitentiaire inrichting waar de verdachte verbleef zich niet verzetten tegen het opnemen van de gesprekken.
2.4
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 september 2021.