ECLI:NL:HR:2021:1253

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
20/00953
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en bedreiging van gemeenteambtenaren door verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van belaging en bedreiging van medewerkers van de gemeente Gouda. De feiten dateren van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016, waarin de verdachte herhaaldelijk inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers door hen te bezoeken, te bellen en dreigende brieven te sturen. Het hof had eerder het verzoek van de verdediging om getuigen te horen afgewezen, wat leidde tot de cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het horen van de getuigen niet noodzakelijk was, vooral gezien het feit dat de verklaringen van deze getuigen belastend waren voor de verdachte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over het ondervragingsrecht en concludeerde dat de procedure niet voldeed aan de eisen van een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM. De uitspraak van het hof werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00953
Datum14 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2020, nummer 23-004072-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [betrokkene 2], de medewerkster [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8] als getuigen ontoereikend is gemotiveerd, althans dat het gebruik van de eerder door deze getuigen afgelegde verklaringen voor het bewijs onverenigbaar is met artikel 6 lid 3, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1. hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 1], met het oogmerk die medewerkers te dwingen aandacht aan hem te besteden, immers heeft hij, verdachte die medewerkers:
- op het woonadres bezocht en/of
- op straat aangesproken en/of
- op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd en/of
- gebeld op de privé en zakelijke telefoon en/of
- brieven en e-mails gestuurd;
2. hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd M. Schoenmaker en medewerkers van gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 1], heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen kan ontstaan,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde burgemeester en/of medewerkers dreigend schriftelijk de woorden toegevoegd:
- “Ik ben bijna dood maar ik zal niet alleen dood” en/of
- “Je hebt de deuren van de hel geopend. Ik zal je niet me laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar zien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc. zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren” en/of
- “Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereld zal over wat ik ga doen, dag en nacht spreken”.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van feiten 1 en 2:
1. Een proces-verbaal van aangifte van stalking met nummer PL1500-2015293703-1 van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 16-22 (Z)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik doe aangifte en klacht tegen [verdachte] geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] wonende van de [a-straat 1] te Gouda. Mijn naam is [betrokkene 2]. Ik ben sinds 2012 werkzaam bij de Gemeente Gouda. In de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2014 was ik als afdelingshoofd Service verantwoordelijk voor de externe dienstverlening richting burgers waaronder naturalisatieaanvragen en hierbij ook direct leidinggevende van mijn collega [betrokkene 3].
Per 1 januari 2015 werk ik als afdelingshoofd Facilitaire Zaken bij de Gemeente Gouda.
Sinds 2012 word ik tijdens mijn werkzaamheden alsmede in mijn privéleven geconfronteerd met [verdachte].
Noot verbalisant:
Het navolgende is een samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie.
2012
Het kennelijk eerste incident in Gouda speelde zich af in januari 2012, toen [verdachte] zich vervoegde aan de balie van het Huis van de Stad, waar hij te woord werd gestaan door medewerkster [betrokkene 3].
Hij wilde naturalisatie aanvragen, maar nadat [betrokkene 3] om dit na te vragen had gebeld bleek [verdachte] niet de juiste documenten meegebracht te hebben. Hij werd boos en liep weg. Na een half uur kwam hij terug en eiste de naam van [betrokkene 3]. Toen ze die niet wilde geven werd [verdachte] weer boos en zei tegen [betrokkene 3] dat ze niks was en niks voorstelde. Uiteindelijk gaf ze hem haar voornaam, waarna hij vertrok.
Op 25 mei 2012 verscheen [verdachte] weer aan de balie waar [betrokkene 3] werkzaam was. Toen ze hem aankeek zei hij tegen haar: “Wacht maar af”. [betrokkene 3] is hierna weggelopen, terwijl een andere medewerker met [verdachte] heeft gesproken. Tegen deze andere medewerker zou [verdachte] over [betrokkene 3] het volgende hebben gezegd: Ik ken haar heel goed. Ik weet wie ze is. Ik ga haar iets aandoen wat ze niet snel zal vergeten.
Omdat hij een afspraak zou hebben met een andere medewerker van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2], verscheen [verdachte] op 26 oktober 2012 ’s middags aan de op dat moment gesloten balie op de 1e etage van het gemeentehuis. Daar begon [verdachte] te schreeuwen tegen de daar werkzame [betrokkene 3] en aan het hek te rukken. Een medewerkster van de beveiliging nam [verdachte] mee naar beneden, waar hij zei dat hij haar ([betrokkene 3]) zou pakken en haar een kankerhoer noemde. Na de komst van de politie verliet [verdachte] het gemeentehuis, maar bleef zich in de omgeving ophouden. Toen hij er om 17:00 uur nog was en de uitgang in de gaten leek te houden, werd opnieuw de politie gebeld. Bij komst van de politie bleek [verdachte] te zijn vertrokken. [betrokkene 3] werd met politiebegeleiding naar haar auto gebracht.
2013
Op 23 mei 2013 kwam [verdachte] aan de deur op het privéadres van [betrokkene 2] om vragen te stellen. [betrokkene 2] meldde dit de volgende dag bij de politie.
2014
Terwijl zij op 22 januari 2014 in haar vrije tijd door een winkelcentrum liep in Gouda werd [betrokkene 3] benaderd door [verdachte], die zei haar te zullen vermoorden en af te maken omdat ze zijn leven verpest had.
Op 30 januari 2014 ontving de gemeente Gouda een aan de burgemeester gerichte brief van [verdachte] over zijn aanhouding de week ervoor. Volgens [verdachte] was de burgemeester hiervoor verantwoordelijk.
Op 4 april 2014 was er een Politierechterzitting tegen [verdachte] voor bedreiging en belediging. [verdachte] werd vrijgesproken van de bedreiging, maar veroordeeld voor de belediging. Hierna belde [verdachte] naar [betrokkene 2] met de vraag of zij (de burgemeester en medewerkers van de gemeente) al een feestje aan het vieren waren. Ze zouden volgens [verdachte] nog wel merken wat er ging gebeuren.
Op 11 april 2014 deed gemeentesecretaris [betrokkene 1] aangifte tegen [verdachte] i.v.m. het lastig vallen van [betrokkene 2]. Op zijn privénummer werd [betrokkene 2] op 10 en 11 april 2014 meerdere malen gebeld. Ook via zijn mobiele telefoon nam [verdachte] contact op met [betrokkene 2]. Een gedeelte van ongeveer 20 minuten van het 48 minuten durende gesprek werd opgenomen en ter beschikking gesteld van de politie en is in een proces-verbaal uitgewerkt. De uitwerking bevestigde het beeld van het taalgebruik van [verdachte].
2015
Op 2 februari 2015 werd door de politie vastgelegd dat de gemeente Gouda het al eerder aan [verdachte] opgelegde toegangsverbod tot het Huis van de Stad verlengd had tot 19 februari 2016. Dit was per brief aan [verdachte] meegedeeld.
Op 14 april 2015 is vastgelegd dat een bedreigende brief werd ontvangen, gericht aan de gemeenteambtenaren [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en aan de burgemeester en gemeentesecretaris van Gouda. [verdachte] zou van de IND een brief hebben ontvangen dat een tweede door hem ingediend verzoek om naturalisatie zou worden afgewezen. Een valse aangifte die tegen [verdachte] zou zijn gedaan door [betrokkene 3] zou hiervan de oorzaak zijn. [verdachte] had [betrokkene 3] de kans gegeven om haar valse aangifte in te trekken, maar dat had ze niet gedaan. Hij vroeg daarom om het privéadres van [betrokkene 3] om een klacht tegen haar te kunnen indienen. [verdachte] sloot af met de mededeling dat ze elkaar volgende maand zouden zien.
Sinds 1 mei 2015 zijn er verschillende brieven en e-mails van [verdachte] ontvangen door de gemeente Gouda. Deze zijn allen bij deze aangifte gevoegd.
- U vraagt mij wat de invloed van het gedrag van [verdachte] op mijn werk is.
Ik kan u hierover het volgende verklaren:
Deze is in de periode van afdelingshoofd Services behoorlijk groot geweest omdat ik naast formeel verantwoordelijk voor de externe dienstverlening (o.a. naturalisatieaanvragen) ook direct leidinggevende was van [betrokkene 3] die heel veel last van [verdachte] had/heeft.
Verder heb ik een groot aantal malen direct contact gehad met [verdachte] zowel telefonisch als in persoon. Dit waren spannende situaties en vaak zeer vervelende ervaringen die in sterkte toenamen na afwijzing van de verzoeken om naturalisatie en bezwaarprocedures etc. van [verdachte]. Met regelmaat heb ik gekeken of [verdachte] zich soms ophield bij het HvdS (het hof begrijpt: Huis van de Stad) zodat ik hiermee bij het arriveren of bij het naar huis gaan rekening moest houden.
- U vraag mij wat de invloed van het gedrag van [verdachte] op mijn privésituatie is. Ik kan u hierover het volgende verklaren:
[verdachte] heeft (en nog steeds) heel vaak gebeld op tijdstippen buiten kantoortijd op zowel mijn privételefoon als werkmobiel. Belt ook ’s nachts waardoor ik de telefoon maar op stil heb staan, wat ik op zich vervelend vind omdat ik vind dat ik 24/7 bereikbaar moet zijn aangezien ik ook deel uitmaak van de rampenorganisatie van de gemeente. Er zijn periodes waarin het betrekkelijk rustig is, maar ook periodes dat hij zeer vaak belt. Voor de zomervakantie 2015 daarom besloten (na advies) om de privételefoon te blokkeren voor anonieme nummers zodat ik daarop niet meer door hem gebeld wordt. Dat geeft voor mij en mijn huisgenoten thuis meer rust. In de afgelopen periodes waarin dit allemaal speelt is [verdachte] enkele malen bij mijn privéadres langs geweest. Het feit dat hij weet waar ik woon maakt het er allemaal niet makkelijker op. Ondanks het feit dat via de politie een afspraak op locatie is geregeld en mijn huisgenoten zijn geïnstrueerd hoe te handelen blijft een nieuw bezoek of mogelijk bedreigend handelen van [verdachte] dat dit altijd wel een beetje meespeelt. In de periode dat er een paar hevige confrontaties waren liet ik bijvoorbeeld de lampen ‘s nachts branden om de indruk te wekken dat er iemand wakker was. Ook met het uitlaten van de hond keek ik dan extra goed om me heen en had ik altijd de mobiel en het mobiele alarm op zak.
- Wat doet het gedrag van [verdachte] met je en wat doet het met je familieleden?
In de periodes waarin het contact heftig was en bedreigend over kwam was ik altijd extra alert en maakte ik ook wel keuzes om [verdachte] (mogelijk) te ontlopen/niet tegen te komen. Dus als het even kan liever niet naar de stad op zaterdag of winkelcentrum Bloemendaal, kerkbezoek (want hij weet waar ik naar toe ga) etc. Niet dat ik bang voor hem ben, ik heb gewoon geen zin in de confrontatie en alles wat dit met zich meebrengt. Ondanks het feit dat ik een tiental keren aan hem heb uitgelegd dat ik geen part nog deel heb aan wat hem overkomt brengt dit geen verandering in zijn gedrag. Het feit hij weet waar ik woon en in mijn privésituatie is binnengedrongen en ik daarbij niet weet tot hoever hij misschien gaat maakt het er allemaal niet makkelijker op. Angst voor dat hij wellicht wat uithaalt als ik er niet ben of ‘s nachts is bij tijd en wijle zeker aanwezig. Mijn vrouw is er inmiddels ook helemaal klaar mee en vind dat er een eind aan moet komen. Zeker het telefonisch contact in het verleden en het feit dat hij weet waar ik woon maakte dat ze daar toch wel last van had.
- U vraag mij welk hinder ik ondervind van het gedrag van [verdachte]. Ik kan u het volgende verklaren:
Ik voel mij beperkt, ik ben altijd op mijn hoede, het voelt dat ik altijd over mijn schouder moet kijken. Bij tijd en wijle voel ik mij angstig. Ik ben boos en maak mij zorgen om mijn gezin, huis en auto.
- U vraag mij wat ik vind van het gedrag van [verdachte]. Ik kan u hierover het volgende verklaren:
Deze man is duidelijk paranoia. Hij hoort en ziet dingen die er niet zijn. Projecteert zijn woede op anderen en geeft hen de schuld van de situatie waarin hij verkeert, hoewel dat niet zo is. Het moet gewoon stoppen, het is onacceptabel, bedreigend en met name het onbekende van wat, waar en wanneer hij wellicht wat gaat doen (en waar hij in bedekte termen mee dreigt) maakt het uitermate vervelend en confronterend. Tevens word ik al langere tijd via mijn werk en privé telefoon lastig gevallen door [verdachte]. Vanaf 14 mei 2015 is er met de politie Gouda afgesproken dat ik mijn telefoon niet meer opneem als ik gebeld word door een onbekend nummer of door het telefoonnummer van [verdachte]. Ik heb op advies een lijst gemaakt van alle telefoontjes die ik onbekend heb ontvangen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-18 van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 113 (A)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Aangever [betrokkene 2] verklaart in zijn aangifte dat hij meerdere malen telefonisch is benaderd door verdachte [verdachte]. Van deze telefonische benaderingen is een lijst opgemaakt door de aangever. De lijst maakt onderdeel uit van dit proces-verbaal van bevindingen en is als bijlage hierbij gevoegd.
3. Geschriften, zijnde bij voormeld proces-verbaal van bevindingen gevoegde bijlagen:
a. e-mail bericht van [betrokkene 2] aan [betrokkene 4], met als onderwerp [verdachte], gedateerd 11 september 2014 16:47 [doorgenummerde pagina’s 114-115], waarin het volgende staat:
Vanmiddag om 15.49 uur ben ik gebeld door [verdachte] (geblokkeerd nummer). Het opende met: “dus u wilt mij vermoorden”. Zoals afgesproken heb ik gezegd dat ik hem niet te woord mag staan en heb verwezen naar de contactpersoon [betrokkene 4] en heb daarna opgehangen. Meteen daarna belde hij nogmaals maar ik heb niet opgenomen. Daarna is het rustig gebleven tot 16.45, toen is er nogmaals gebeld met een geblokkeerd nummer.
b. e-mail bericht van [betrokkene 2] aan [betrokkene 4], met als onderwerp RE: [verdachte], gedateerd 12 september 2014 8:59 [doorgenummerde pagina 114], waarin het volgende staat:
Zie onderstaand overzicht van latere belpogingen van [verdachte] om mij te spreken te krijgen.
Op mijn mobiel (werk)
16:49
16:57
18:21
18:22 Voicemail ontvangen
18.32
Voicemail ontvangen: Ik bel je niet meer elke dag, is erg belangrijk, alstublieft maar 1 minuutje van je tijd
Op mijn vaste telefoon (thuis/privé)
18.2
opgenomen door mijn vrouw: [verdachte]: vroeg naar mij. Mijn vrouw: hij is er niet, u moet contact opnemen met uw contactpersoon.
18.28
opgenomen door mijn vrouw: [verdachte]: ik weet dat je bent tegen buitenlanders. Mijn vrouw: fijne avond [verdachte].
18.3
telefoon laten gaan.
c. e-mail bericht van [betrokkene 2] aan [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en CC aan o.a. [betrokkene 1] gedateerd 10 april 2014 met als onderwerp: Nieuwe opname 3 [verdachte], [doorgenummerde pagina’s 116-117] waarin het volgende staat:
Vanmiddag heeft [verdachte] 2 keer naar mijn privé (vaste) huisnummer gebeld. Mijn vrouw heeft hem te woord gestaan. [..] Vervolgens maakte hij haar uit voor racist, ik was een racist. [..] Ongeveer 15.15 uur belde hij weer.
Verder heeft hij mij eerder op de middag ook al 4 keer gebeld. Om 17.28 belde hij me weer en heb ik hem te woord gestaan. Hij heeft mij in het gesprek vele malen klootzak en racist genoemd en mij (en [betrokkene 3]) de schuld gegeven dat hij geen Nederlander kan worden. Wat ik heb begrepen heeft hij vandaag van zijn advocaat gehoord dat zijn bezwaar is afgewezen en dat de reden de (in zijn ogen valse) aangifte was waarvoor hij vorige week is voorgekomen. Hij heeft gezegd dat hij zich altijd rustig heeft gehouden vanwege de behandeling van zijn aanvraag maar dat nu alles (zijn hele toekomst) door mij kapot is gemaakt. Iedereen (ook de burgemeester) is een racist. Ik en [betrokkene 3] en onze familie wij zullen niet meer lachen. Op de vraag wat hij dan gaat doen zegt hij dat hij zal laten zien dat hij beest en terrorist is. Ik ga jou zien. Fuck you, fuck de politie, fuck iedereen. Ik heb niets meer te verliezen etc. Hij heeft aangegeven mij elke dag te bellen en langs te komen. Ik heb aangegeven dat hij geen contact meer met mij moet zoeken, dat ik geen afspraak met hem maak en dat hij mij met rust moet laten. Hij zegt dat het een persoonlijke zaak is geworden. Uiteindelijk heb ik het gesprek na 3 kwartier beëindigd.
Later belde hij nog een keer (alsof er niets gebeurd was) om het adres van [betrokkene 3] want hij wil op haar huisadres een klacht indienen. Ik heb aangegeven dat wij nooit een privéadres van een medewerker geven. Toen begon hij weer. Daarna belde hij nogmaals om het telefoonnummer van [betrokkene 7] te vragen. Ik heb gezegd dat we dat niet verstrekken maar dat ik zal vragen of [betrokkene 7] hem wil bellen. Vervolgens het gesprek beëindigd.
Ik schrijf dit inmiddels wel met een knoop in mijn maag, ik ben er echt helemaal klaar mee.
d. Lijst ‘Overzicht contactmomenten [verdachte]’, waarop in totaal 116 contacten staan vermeld in de periode van 13 mei tot en met 9 september op zowel werkmobiel als huistelefoon, waarvan een deel in de late avond en de nachtelijke uren [doorgenummerde pagina’s 118-121].
4. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL1500-2015293703-5 van 19 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 301-302 (B)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 februari 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Sinds oktober 2015 is de angst niet toegenomen, maar ook niet verminderd. Er zijn sinds oktober 2015 momenten geweest dat [verdachte] weer veel ’s nachts frequent (met een anoniem nummer) belde. Om die reden heb ik mijn telefoon ’s nachts altijd op stil staan. Terwijl ik voor mijn functie 24/7 bereikbaar moet zijn. Er ontstaat dan een soort van berusting dat dit nooit gaat eindigen en een gedachte in het achterhoofd dat zaken misschien ook wel weer kunnen gaan escaleren. Hij weet immers waar ik woon! Sinds zijn voorlopige hechtenis medio januari 2016 en schorsing met voorwaarden ben ik niet meer anoniem gebeld, kennelijk heeft e.e.a. effect.
5. Een proces-verbaal van aangifte van stalking met nummer PL1500-2015302909-1 van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 25-30 (Z)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik doe aangifte en klacht tegen [verdachte], geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]. Ik ben werkzaam bij de gemeente Gouda. Ik ben werkzaam op de afdeling Service. Ik ben regelmatig ingedeeld aan de balie van de afdeling Service, voorheen burgerzaken. In mijn werk bij de gemeente Gouda ben ik diverse keren in aanmerking gekomen met [verdachte]. [verdachte] heeft mij dan ook meerdere malen bedreigd. [verdachte] bedreigt het laatste jaar ook via brieven die hij stuurt naar de gemeente en waarin hij zijn bedreigingen naar mij kenbaar maakt.
Noot verbalisant:
Het navolgende is een samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie.
2012
Het kennelijk eerste incident in Gouda speelde zich af in januari 2012, toen [verdachte] zich vervoegde aan de balie van het Huis van de Stad, waar hij te woord werd gestaan door medewerkster [betrokkene 3].
Hij wilde naturalisatie aanvragen, maar nadat [betrokkene 3] om dit na te vragen had gebeld bleek [verdachte] niet de juiste documenten meegebracht te hebben. Hij werd boos en liep weg. Na een half uur kwam hij terug en eiste de naam van [betrokkene 3]. Toen ze die niet wilde geven werd [verdachte] weer boos en zei tegen [betrokkene 3] dat ze niks was en niks voorstelde. Uiteindelijk gaf ze hem haar voornaam, waarna hij vertrok.
Op 25 mei 2012 verscheen [verdachte] weer aan de balie waar [betrokkene 3] werkzaam was. Toen ze hem aankeek zei hij tegen haar: “Wacht maar af”. [betrokkene 3] is hierna weggelopen, terwijl een andere medewerker met [verdachte] heeft gesproken. Tegen deze andere medewerker zou [verdachte] over [betrokkene 3] het volgende hebben gezegd: Ik ken haar heel goed. Ik weet wie ze is. Ik ga haar iets aandoen wat ze niet snel zal vergeten.
Omdat hij een afspraak zou hebben met een andere medewerker van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2], verscheen [verdachte] op 26 oktober 2012 ’s middags aan de op dat moment gesloten balie op de 1e etage van het gemeentehuis. Daar begon [verdachte] te schreeuwen tegen de daar werkzame [betrokkene 3] en aan het hek te rukken. Een medewerkster van de beveiliging nam [verdachte] mee naar beneden, waar hij zei dat hij haar ([betrokkene 3]) zou pakken en haar een kankerhoer noemde. Na de komst van de politie verliet [verdachte] het gemeentehuis, maar bleef zich in de omgeving ophouden. Toen hij er om 17:00 uur nog was en de uitgang in de gaten leek te houden, werd opnieuw de politie gebeld. Bij komst van de politie bleek [verdachte] te zijn vertrokken. [betrokkene 3] werd met politiebegeleiding naar haar auto gebracht.
2013
Op 23 mei 2013 kwam [verdachte] aan de deur op het privéadres van [betrokkene 2] om vragen te stellen. [betrokkene 2] meldde dit de volgende dag bij de politie.
2014
Terwijl zij op 22 januari 2014 in haar vrije tijd door een winkelcentrum liep in Gouda werd [betrokkene 3] benaderd door [verdachte], die zei haar te zullen vermoorden en af te maken omdat ze zijn leven verpest had.
Op 30 januari 2014 ontving de gemeente Gouda een aan de burgemeester gerichte brief van [verdachte] over zijn aanhouding de week ervoor. Volgens [verdachte] was de burgemeester hiervoor verantwoordelijk.
Op 4 april 2014 was er een Politierechterzitting tegen [verdachte] voor bedreiging en belediging. [verdachte] werd vrijgesproken van de bedreiging, maar veroordeeld voor de belediging. Hierna belde [verdachte] naar [betrokkene 2] met de vraag of zij (de burgemeester en medewerkers van de gemeente) al een feestje aan het vieren waren. Ze zouden volgens [verdachte] nog wel merken wat er ging gebeuren.
Op 11 april 2014 deed gemeentesecretaris [betrokkene 1] aangifte tegen [verdachte] i.v.m. het lastig vallen van [betrokkene 2]. Op zijn privénummer werd [betrokkene 2] op 10 en 11 april 2014 meerdere malen gebeld. Ook via zijn mobiele telefoon nam [verdachte] contact op met [betrokkene 2]. Een gedeelte van ongeveer 20 minuten van het 48 minuten durende gesprek werd opgenomen en ter beschikking gesteld van de politie en is in een proces-verbaal uitgewerkt. De uitwerking bevestigde het beeld van het taalgebruik van [verdachte].
2015
Op 2 februari 2015 werd door de politie vastgelegd dat de gemeente Gouda het al eerder aan [verdachte] opgelegde toegangsverbod tot het Huis van de Stad verlengd had tot 19 februari 2016. Dit was per brief aan [verdachte] meegedeeld.
Op 14 april 2015 is vastgelegd dat een bedreigende brief werd ontvangen, gericht aan de gemeenteambtenaren [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en aan de burgemeester en gemeentesecretaris van Gouda. [verdachte] zou van de IND een brief hebben ontvangen dat een tweede door hem ingediend verzoek om naturalisatie zou worden afgewezen. Een valse aangifte die tegen [verdachte] zou zijn gedaan door [betrokkene 3] zou hiervan de oorzaak zijn. [verdachte] had [betrokkene 3] de kans gegeven om haar valse aangifte in te trekken, maar dat had ze niet gedaan. Hij vroeg daarom om het privéadres van [betrokkene 3] om een klacht tegen haar te kunnen indienen. [verdachte] sloot af met de mededeling dat ze elkaar volgende maand zouden zien.
Sinds 1 mei 2015 zijn er verschillende brieven en e-mails van [verdachte] ontvangen door de gemeente Gouda. Deze zijn allen bij deze aangifte gevoegd.
- U vraag mij wat de invloed van [verdachte] is op mijn werksfeer.
Ik kan u vertellen dat ik mijn werk altijd erg leuk gevonden maar dit is wel veranderd nadat [verdachte] is begonnen met zijn bedreigingen naar mij toe. Aangezien dit al 3 jaar speelt is er niet veel meer over van mijn werkplezier en is het zelfs een last geworden. Ik werk nog veel aan de balie maar ik merk dat ik angstig en gespannen ben als ik met klanten werk.
- U vraag mij wat voor invloed het gedrag van [verdachte] op mijn privésituatie doet.
Het gedrag van [verdachte] heeft er voor gezorgd dat ik angstig ben geworden en geen enkel vertrouwen meer heb in een goede uitkomst. Ik ben elke dag bang hem tegen te komen en dat hij mij of mijn familie iets zal aandoen. Mijn familie is gefrustreerd over het gebrek aan daadkracht en begrijpen niet dat iemand zover kan gaan zonder ter verantwoording te worden geroepen. Ze zijn bang dat mij op een dag iets ergs wordt aangedaan. Ik kan u vertellen dat ik mij al 3 jaar een gevangene voel. Ik durf en kan me niet meer vrij bewegen en moet dagelijks om me heen kijken. Hij heeft er voor gezorgd dat ik in een persoonlijke hel leef en me niet meer veilig voel. Mijn toekomst zie ik dus niet rooskleurig in maar met angst voor wat er komen gaat. Mijn leven staat al 3 jaar in teken van angst, haat en bedreiging. Ik weet niet meer hoe het is om in alle vrijheid te leven en te genieten van mijn leven.
6. Een proces-verbaal van aangifte van stalking met nummer PL1500-2015293859-1 van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 33-37 (Z)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte en klacht tegen [verdachte] geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]. Ik ben werkzaam bij de Gemeente Gouda als gemeente secretaris/algemeen directeur. Ik ben op de hoogte van de invloed en hinder die mijn medewerkers hebben van het gedrag van [verdachte]. Sinds 2012 word ik tijdens mijn werkzaamheden als mede in mijn privéleven geconfronteerd met [verdachte].
Noot verbalisant:
Het navolgende is een samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie.
2012
Het kennelijk eerste incident in Gouda speelde zich af in januari 2012, toen [verdachte] zich vervoegde aan de balie van het Huis van de Stad, waar hij te woord werd gestaan door medewerkster [betrokkene 3].
Hij wilde naturalisatie aanvragen, maar nadat [betrokkene 3] om dit na te vragen had gebeld bleek [verdachte] niet de juiste documenten meegebracht te hebben. Hij werd boos en liep weg. Na een half uur kwam hij terug en eiste de naam van [betrokkene 3]. Toen ze die niet wilde geven werd [verdachte] weer boos en zei tegen [betrokkene 3] dat ze niks was en niks voorstelde. Uiteindelijk gaf ze hem haar voornaam, waarna hij vertrok.
Op 25 mei 2012 verscheen [verdachte] weer aan de balie waar [betrokkene 3] werkzaam was. Toen ze hem aankeek zei hij tegen haar: “Wacht maar af”. [betrokkene 3] is hierna weggelopen, terwijl een andere medewerker met [verdachte] heeft gesproken. Tegen deze andere medewerker zou [verdachte] over [betrokkene 3] het volgende hebben gezegd: Ik ken haar heel goed. Ik weet wie ze is. Ik ga haar iets aandoen wat ze niet snel zal vergeten.
Omdat hij een afspraak zou hebben met een andere medewerker van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2], verscheen [verdachte] op 26 oktober 2012 ’s middags aan de op dat moment gesloten balie op de 1e etage van het gemeentehuis. Daar begon [verdachte] te schreeuwen tegen de daar werkzame [betrokkene 3] en aan het hek te rukken. Een medewerkster van de beveiliging nam [verdachte] mee naar beneden, waar hij zei dat hij haar ([betrokkene 3]) zou pakken en haar een kankerhoer noemde. Na de komst van de politie verliet [verdachte] het gemeentehuis, maar bleef zich in de omgeving ophouden. Toen hij er om 17:00 uur nog was en de uitgang in de gaten leek te houden, werd opnieuw de politie gebeld. Bij komst van de politie bleek [verdachte] te zijn vertrokken. [betrokkene 3] werd met politiebegeleiding naar haar auto gebracht.
2013
Op 23 mei 2013 kwam [verdachte] aan de deur op het privéadres van [betrokkene 2] om vragen te stellen. [betrokkene 2] meldde dit de volgende dag bij de politie.
2014
Terwijl zij op 22 januari 2014 in haar vrije tijd door een winkelcentrum liep in Gouda werd [betrokkene 3] benaderd door [verdachte], die zei haar te zullen vermoorden en af te maken omdat ze zijn leven verpest had.
Op 30 januari 2014 ontving de gemeente Gouda een aan de burgemeester gerichte brief van [verdachte] over zijn aanhouding de week ervoor. Volgens [verdachte] was de burgemeester hiervoor verantwoordelijk.
Op 4 april 2014 was er een Politierechterzitting tegen [verdachte] voor bedreiging en belediging. [verdachte] werd vrijgesproken van de bedreiging, maar veroordeeld voor de belediging. Hierna belde [verdachte] naar [betrokkene 2] met de vraag of zij (de burgemeester en medewerkers van de gemeente) al een feestje aan het vieren waren. Ze zouden volgens [verdachte] nog wel merken wat er ging gebeuren.
Op 11 april 2014 deed gemeentesecretaris [betrokkene 1] aangifte tegen [verdachte] i.v.m. het lastig vallen van [betrokkene 2]. Op zijn privénummer werd [betrokkene 2] op 10 en 11 april 2014 meerdere malen gebeld. Ook via zijn mobiele telefoon nam [verdachte] contact op met [betrokkene 2]. Een gedeelte van ongeveer 20 minuten van het 48 minuten durende gesprek werd opgenomen en ter beschikking gesteld van de politie en is in een proces-verbaal uitgewerkt. De uitwerking bevestigde het beeld van het taalgebruik van [verdachte].
2015
Op 2 februari 2015 werd door de politie vastgelegd dat de gemeente Gouda het al eerder aan [verdachte] opgelegde toegangsverbod tot het Huis van de Stad verlengd had tot 19 februari 2016. Dit was per brief aan [verdachte] meegedeeld.
Op 14 april 2015 is vastgelegd dat een bedreigende brief werd ontvangen, gericht aan de gemeenteambtenaren [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en aan de burgemeester en gemeentesecretaris van Gouda. [verdachte] zou van de IND een brief hebben ontvangen dat een tweede door hem ingediend verzoek om naturalisatie zou worden afgewezen. Een valse aangifte die tegen [verdachte] zou zijn gedaan door [betrokkene 3] zou hiervan de oorzaak zijn. [verdachte] had [betrokkene 3] de kans gegeven om haar valse aangifte in te trekken, maar dat had ze niet gedaan. Hij vroeg daarom om het privéadres van [betrokkene 3] om een klacht tegen haar te kunnen indienen. [verdachte] sloot af met de mededeling dat ze elkaar volgende maand zouden zien.
Sinds 1 mei 2015 zijn er verschillende brieven en e-mails van [verdachte] ontvangen door de gemeente Gouda. Deze zijn allen bij deze aangifte gevoegd.
Mijn medewerkers worden bedreigd en lastig gevallen en hebben bij hun werk veel last van het gedrag van [verdachte]. Verder geven zijn brieven, e-mails de organisatie veel werk en kosten veel tijd. Mij kost het ook tijd door de aangiftes en de gesprekken met medewerkers en de politie. Zijn aanwezigheid bij het Huis van de Stad of in de stad bij evenementen. Dit betekent dat wij er altijd rekening mee moeten houden.
[verdachte] beschuldigt mij van racisme en terrorisme en een valse aangifte. Hij beledigt mij en dreigt ermee dat “wij elkaar zullen zien”. Gelukkig heeft het gedrag van [verdachte] geen invloed op mijn privésituatie, maar ik maak mij wel zorgen omdat ik niet weet hoe gevaarlijk hij is of kan worden. Ik kan u wel vertellen dat het gedrag van [verdachte] mij raakt. Ik ben beledigd, ik voel me boos en machteloos. Wij als gemeente hebben alles gedaan om oplossingen te vinden maar deze leiden nergens toe. Vooral omdat medewerkers van de Gemeente Gouda die gewoon hun werk doen geïntimideerd worden, gestalked en hun werk niet kunnen doen zonder angst. Ik vind het gedrag van [verdachte] dan ook ontoelaatbaar en bedreigend.
7. Een proces-verbaal van aangifte van stalking met nummer PL1500-2016012354-1 van 13 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 42-43 (Z)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 januari 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 8]:
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident dat plaatsvond tussen 1 januari 2012 en 13 januari 2016:
[verdachte] bedreigt en belaagt sinds 2012 medewerkers van gemeente Gouda. Vanaf medio mei 2015 ontvangt de gemeente bijna wekelijks brieven met dreigende taal van [verdachte], van de [a-straat 1] in Gouda.
Deze brieven zijn gericht aan de burgemeester, (voormalig) betrokken gemeentesecretaris [betrokkene 1] en medewerkers [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]), [betrokkene 3].
In oktober 2015 is er door de betrokken medewerkers, gemeentesecretaris en de burgemeester collectief aangifte / klacht gedaan tegen [verdachte].
Ook van oktober tot en met december 2015 heeft [verdachte] met grote regelmaat brieven met dreigende taal gestuurd en heeft hij steeds telefonisch contact gezocht met [betrokkene 2].
Het gedrag van [verdachte] stopt niet en is ontoelaatbaar. De genoemde ambtenaren van de gemeente Gouda voelen zich bedreigd en belaagd en zijn angstig om [verdachte] zowel in privé- als in de zakelijke omgeving te ontmoeten.
De gemeente heeft in de afgelopen periode maatregelen genomen om bedreigende situaties voor de ambtenaren van de gemeente zoveel mogelijk te voorkomen. Zo is er een toegangsverbod voor het Huis van de Stad opgelegd aan [verdachte] en is voor de contacten tussen [verdachte] en de gemeente een exclusieve contactpersoon aangewezen. Ondanks dat blijft [verdachte] doorgaan met dreigende brieven schrijven en telefonisch contact zoeken met [betrokkene 2]. De maat is vol. De persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren / bestuurder wordt ernstig aangetast. Ik verzoek u om tot vervolging over te gaan.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-19 van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 128 (A)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Verdachte [verdachte] schrijft sinds januari 2014 brieven aan de burgemeester van Gouda, Milo Schoenmaker. De brieven aan de burgemeester zijn tevens gericht aan de medewerkers van de gemeente Gouda, te weten [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Naast brieven stuurde de verdachte ook e-mails. Ik zag dat de laatste brief dateerde van 17 december 2015. De brieven en e-mails maken onderdeel uit van dit proces-verbaal van bevindingen.
9. Geschriften, zijnde bij voormeld proces-verbaal van bevindingen gevoegde bijlagen:
- 35 brieven, ondertekend met [verdachte], [verdachte] of [verdachte]. De brieven op pagina’s 129, 131, 132, 133, 136-137, 139, 140-143, 148, 149-152, 153-154, 206, 207, 253, 259, 260-262, 271-273, 275, 277, 278-280, 283, 287-288, 290 en 291 hebben ofwel een datumstempel ofwel een handgeschreven datum (waarbij in de laatste gevallen deze datum door de inhoud van bijgevoegde e-mails van gemeenteambtenaren als datum binnenkomst wordt bevestigd). Voornoemde brieven zijn in de periode vanaf 28 januari 2014 tot en met 17 december 2015 bij de gemeente Gouda binnengekomen.
- 3 e-mails (met bijlagen) van [verdachte] ([e-mailadres], met als onderwerp: ‘Genocide, torture, discrimination, racism’, ondertekend met [verdachte], verstuurd aan (onder meer) gemeente Gouda en Milo Schoenmaker. De e-mails op p. 210 en p. 233 zijn op 23 juli 2015 binnengekomen, de e-mail op p. 240 met als onderwerp ‘Genocide, torture, discrimination en terrorism’ is op 3 augustus 2015 binnengekomen.
10. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-24 van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 282-283 (C-dossier)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb onderzoek gedaan naar de brieven van verdachte [verdachte] waarvan de datum van binnenkomst niet duidelijk was.
De brief op pagina’s 155 en 156 van het dossier is binnengekomen op 2 februari 2015.
De brief op pagina’s 157 en 158 van het dossier is binnengekomen in het weekend van zaterdag 11 april 2015 en zondag 12 april 2015.
De brief op pagina’s 159 t/m 160 van het dossier is binnengekomen op maandag 18 mei 2015.
De brief op de pagina’s 165 t/m 166 van het dossier is binnengekomen op 26 mei 2015.
De brief op pagina 167 van het dossier is binnengekomen op 27 mei 2015.
De brief op pagina 168 van het dossier is binnengekomen op 1 juni 2015.
De brief op pagina 171 t/m 182 van het dossier is per mail op donderdag 11 juni 2015 binnengekomen bij de gemeente Gouda.
De brief op pagina 190 van het dossier is binnengekomen op 16 juni 2015.
De brief op pagina 191 van het dossier is binnengekomen op 17 juni 2015.
De brief op pagina 193 t/m 203 van het dossier is per mail binnengekomen op 22 juni 2015.
De brief op pagina 205 van het dossier is binnengekomen op 23 juni 2015.
De brief op pagina 208 van het dossier is binnengekomen op (het hof begrijpt) 13 juli 2015.
De brief op pagina 209 van het dossier is binnengekomen op (het hof begrijpt) 22 juli 2015.
De brief op pagina 257 van het dossier is binnengekomen op 26 augustus 2015.
Ten aanzien van feit 2:
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-19 van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 128 (A)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Verdachte [verdachte] schrijft sinds januari 2014 brieven aan de burgemeester van Gouda, Milo Schoenmaker. De brieven aan de burgemeester zijn tevens gericht aan de medewerkers van de gemeente Gouda, te weten [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. De brieven maken onderdeel uit van dit proces-verbaal van bevindingen.
12. Geschriften, zijnde bij voormeld proces-verbaal yan bevindingen gevoegde brieven:
a) p. 165-166: Brief ondertekend met [verdachte], voor zover inhoudende: “Ik ben bijna dood, maar ik zal niet alleen dood”;
b) p. 205: Brief gericht aan [betrokkene 3], Milo, [betrokkene 2], [betrokkene 1], ondertekend met [verdachte], voor zover inhoudende: ‘je hebt deur van de hel geopend.”
c) p. 276-277: Brief gericht aan [betrokkene 3], Milo, [betrokkene 2], [betrokkene 1], ondertekend met [verdachte], voor zover inhoudende:
“[betrokkene 3], je hebt de door van de hel geopend. Ik zal je me niet laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar weerzien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc... zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren.” en de bijgevoegde e-mail van de beveiligingsfunctionaris van de gemeente Gouda, waaruit het hof begrijpt dat de brief op 9 oktober 2015 bij de gemeente is binnengekomen;
d) p. 278-281: Brief gericht aan [betrokkene 3], Milo, [betrokkene 2], [betrokkene 1], ondertekend met [verdachte], met daarop handgeschreven “ontvangen 16-10-’15” voor zover inhoudende: “De helle wereld, TV. Kranten, CNN, BBC, SBS zullen spreken dag en nacht over wat ik ga doen. [...] Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereldzal over wat ik ga doen, dag en nacht, spreken.” en de bijgevoegde e-mail van de M. Kolthof van de gemeente Gouda, waaruit het hof begrijpt dat de brief op 16 oktober 2015 bij de gemeente is bezorgd.
13. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-24 van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 282-283 (C-dossier)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb onderzoek gedaan naar de brieven van verdachte [verdachte] waarvan de datum van binnenkomst niet duidelijk was.
De brief op de pagina’s 165 t/m 166 van het dossier is binnengekomen op 26 mei 2015.
De brief op pagina 205 van het dossier is binnengekomen op 23 juni 2015.”
2.2.3
Het hof heeft verder het volgende overwogen over de bewezenverklaring:
“Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte heeft:
- gemeenteambtenaar [betrokkene 2] eenmaal op zijn woonadres bezocht;
- gemeenteambtenaar [betrokkene 3] eenmaal op straat aangesproken;
-gemeenteambtenaar [betrokkene 3] meermalen op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd in het Huis van de Stad;
- vele brieven en e-mails van verontrustende dreigende dan wel intimiderende toon verstuurd naar de gemeente Gouda waarbij uit de inhoud en/of aanhef blijkt dat deze (onder meer) specifiek gericht zijn aan [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 1].
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat hij de brieven niet heeft geschreven. Gelet op de gedetailleerde inhoud van de brieven, die ziet op het conflict met de gemeente Gouda over de naturalisatieprocedure van de verdachte en de onjuiste bejegening door medewerkster [betrokkene 3] en de vermelding van de naam van de verdachte als afzender kan het niet anders dan dat de brieven van de verdachte afkomstig zijn. Er is geen aanwijzing dat iemand anders van deze gedetailleerde inhoud op de hoogte was en de brieven heeft geschreven; nog daargelaten dat niet valt in te zien welk belang een ander bij het schrijven van die brieven in naam van de verdachte zou hebben. Daar komt bij dat de verdachte verschillende e-mails aan de advocaatgeneraal en het hof heeft gezonden, waarin het hof vele overeenkomsten opmerkt qua schrijfwijze, toon en onderwerpen met de brieven in het dossier.
Voornoemde handelingen dienen in samenhang te worden beoordeeld, waarbij geldt dat belaging óók kan bestaan uit het veelvuldig lastig vallen van anderen uit de directe leef- of werkomgeving van een persoon, zonder dat deze daarbij zelf veelvuldig rechtstreeks door de verdachte wordt benaderd. Zo komt uit de aangiften van [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 1] duidelijk naar voren dat zij zich door de combinatie van de genoemde handelingen van de verdachte, die deels niet direct op henzelf zijn gericht, in hun persoonlijke levenssfeer aangetast voelen.
De aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers zijn zodanig geweest dat deze stelselmatig inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer hebben gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met de slachtoffers in contact te komen en dat hij, ondanks een verbod om naar het stadhuis te komen, daarna middels het schrijven van vele brieven van dreigende dan wel intimiderende toon is doorgegaan met het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betreffende gemeenteambtenaren. Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Feit 2
Zoals hiervoor overwogen is bewezen dat de verdachte de in het dossier aanwezige brieven aan de burgemeester en medewerkers van de gemeente Gouda heeft verstuurd. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat deze brieven op tijdstippen binnen de ten laste gelegde periode zijn binnengekomen bij de gemeente.
Anders dan door de rechtbank is overwogen is het hof van oordeel dat de in de tenlastelegging opgenomen uitingen voldoende concreet en van dien aard zijn dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte enig misdrijf zou plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen kon ontstaan. Daartoe is niet vereist dat een ieder van de bedreigden zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld door deze specifieke uitlatingen, nu de bedreigingen van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kunnen opwekken.”
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2020 heeft de raadsman van de verdachte het verzoek gedaan om [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8] als getuigen te horen. Dat verzoek is door het hof afgewezen. Het proces-verbaal houdt daarover het volgende in:
“De verdachte, die ook hoger beroep heeft ingesteld, wordt na de voordracht van de advocaatgeneraal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat hij ten onrechte is veroordeeld en dat zijn naturalisatie gevaar loopt bij een veroordeling. (...)
De verdachte deelt mede dat (...) hij de advocaat-generaal heeft verzocht om getuigen op te roepen en videobeelden te verstrekken.
De voorzitter verzoekt de raadsman om het woord te voeren aangaande verzoeken van de verdediging.
De raadsman:
Mijn cliënt heeft verzocht om de burgemeester te horen. Hij wil daarnaast ook andere getuigen horen, te weten [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8]. Ze zijn weliswaar al gehoord, maar hij wil zelf vragen kunnen stellen. Er zijn allerlei omstandigheden te bedenken die mogelijk van invloed zijn op de betrouwbaarheid van verklaringen. Er wordt een monster van cliënt gemaakt. (...) Dit alles met een beroep op artikel 6 EVRM.
De advocaat-generaal:
U zegt dat de getuigen al eerder zijn gehoord, maar dan doelt u op hun verklaringen bij de politie neem ik aan. Het noodzaakscriterium is van toepassing. Het verzoek is geenszins onderbouwd, er wordt niet aangegeven welke vragen gesteld moeten worden of iets dergelijks. (...)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na de hervatting deelt de voorzitter de volgende beslissingen van het hof mede:
- de verzoeken tot het horen van de aangevers [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8] worden afgewezen. Onvoldoende is onderbouwd (met inachtneming van de maatstaf van het noodzaakscriterium) waarom dit van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing. Er is in het algemeen iets aangevoerd over de betrouwbaarheid van aangevers, maar de verzoeken zijn niet onderbouwd en dat mag in dit stadium van het proces zeker verwacht worden.”
2.4
De Hoge Raad is in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, in de situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dit arrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“2.8 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 op hoofdlijnen uiteengezet op welke wijze de op grond van het Wetboek van Strafvordering geldende regels over het oproepen dan wel horen van door de verdediging opgegeven getuigen moeten worden uitgelegd. In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad in het (...) arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 uiteengezet welke eisen gelden met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen. De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin geeft aanleiding die eisen bij te stellen waar het gaat om getuigen die een verklaring met een belastende strekking hebben afgelegd.
2.9.1
De motiveringsplicht die in het genoemde arrest van 4 juli 2017 door de Hoge Raad is geformuleerd, houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden. Ook draagt dat vereiste eraan bij dat de rechter zo vroegtijdig mogelijk het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM bij de beoordeling van het verzoek kan betrekken.
2.9.2
De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen. (...)
2.10 (...)
Het initiatief tot het bieden van een (...) ondervragingsgelegenheid kan tijdens het vooronderzoek worden genomen door het openbaar ministerie en in bepaalde gevallen ook door de rechter-commissaris. Aanleiding daarvoor kan bestaan in gevallen waarin een getuige al een verklaring met een belastende strekking heeft afgelegd en aan die verklaring - voor zover zich dat laat vaststellen in de stand van het onderzoek - een meer dan gering gewicht kan toekomen voor een eventuele bewezenverklaring. Het bieden van een dergelijke ondervragingsgelegenheid aan de verdediging voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting, zonder daartoe een verzoek van de verdediging af te wachten, ligt vooral ook in de rede in gevallen waarin het voorzienbaar is dat de getuige op een later moment mogelijk niet meer beschikbaar zal zijn voor een verhoor of moeilijk zal kunnen worden getraceerd, of als de belangen van de getuige ermee zijn gediend dat een (nadere) ondervraging op korte termijn plaatsvindt. Onder omstandigheden kan dat ook aanleiding vormen om al bij het verhoor van een getuige door de politie gelegenheid tot ondervraging te bieden.
2.11
Daarnaast kan de verdediging op diverse momenten in de strafrechtelijke procedure een verzoek doen om een getuige te horen met het oog op de uitoefening van het ondervragingsrecht. Voor een effectief gebruik van deze mogelijkheid is tijdens het vooronderzoek wel van belang dat de verdediging al in voldoende mate toegang heeft tot de processtukken en bekend is met de beschuldiging die door het openbaar ministerie in de strafzaak centraal wordt gesteld.
De verdediging kan ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg of in hoger beroep verzoeken doen tot het (opnieuw) oproepen en horen van getuigen. De omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken of dat de verdediging niet zelf in een eerder stadium van het onderzoek gebruik heeft gemaakt van de hiervoor genoemde mogelijkheden om een verzoek te doen een getuige te horen, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, biedt op zichzelf geen grond voor de afwijzing van zo’n verzoek. Dat neemt niet weg dat een dergelijke inactiviteit van de verdediging, als daarvoor geen gegronde reden bestaat, een rol kan spelen bij de, onder 2.12 nader te bespreken, beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen.
(...)
2.12.1
De voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, is niet alleen van betekenis bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het (...) arrest van 4 juli 2017 [ECLI:NL:HR:2017:1015] is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het - wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt - des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de nietondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige - kort na de gebeurtenissen waar het om gaat - zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.
2.12.3
De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is, (nader) heeft gemotiveerd.”
2.5
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8] als getuigen met inachtneming van het noodzakelijkheidscriterium afgewezen omdat onvoldoende is onderbouwd waarom het horen van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing. Bij deze beslissing heeft het hof betrokken dat in het algemeen wel iets is aangevoerd over de betrouwbaarheid van de aangevers, maar dat de verzoeken niet zijn onderbouwd terwijl dat in dit stadium van het proces zeker mag worden verwacht. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, omdat aan het verzoek ten grondslag is gelegd dat de verklaringen van de hiervoor genoemde getuigen belastend zijn voor de verdachte en dat de verdachte de tenlastegelegde belagingen en bedreiging betwist. Daarbij heeft het hof er niet blijk van gegeven te hebben nagegaan, op de hiervoor onder 2.4 weergegeven wijze, of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. In dat verband is van belang dat het hof geen overwegingen heeft gewijd aan de daar onder (ii) en (iii) aangeduide factoren, terwijl uit het voorgaande blijkt dat het hof zijn oordeel omtrent de onder (i) aangeduide factor ontoereikend heeft gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat het hof in zijn beoordeling ook het stadium waarin het verzoek is gedaan in aanmerking heeft genomen, kan zonder nadere motivering niet tot een ander oordeel leiden.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste, het tweede en het vierde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 september 2021.