Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
16 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019. De verdachte, geboren in 1986, was betrokken bij het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne, zoals vastgelegd in artikel 10.5 van de Opiumwet, en het voorhanden hebben van een revolver, zoals geregeld in artikel 26.1 van de Wet wapens en munitie (WWM). De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, waarbij de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker betrokken waren. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf, maar alleen voor wat betreft de duur van de straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Echter, het derde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 23 maanden en 3 weken.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.