ECLI:NL:HR:2021:1241

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
20/02321
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020, die betrekking had op een verzet tegen een eerdere uitspraak van 21 november 2019. De Hoge Raad heeft de ingediende middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom de middelen niet tot een andere uitkomst konden leiden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02321
Datum10 september 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020, nr. BRE 19/2883, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 21 november 2019.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.