ECLI:NL:HR:2021:1225

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
20/01321
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van grootschalige hennepteelt en diefstal van elektriciteit in ondergrondse bunker

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van grootschalige hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof had vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 8 oktober 2013, samen met anderen, hennepplanten had geteeld in een ondergrondse bunker op zijn perceel. De verdachte had echter zelf geen uitvoeringshandelingen verricht met betrekking tot de diefstal van elektriciteit, wat leidde tot een onvoldoende gemotiveerde bewezenverklaring van dat feit. De Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende had gemotiveerd dat de verdachte als medepleger van de hennepteelt kon worden aangemerkt, maar dat de bewezenverklaring van de diefstal van elektriciteit niet voldeed aan de eisen van een deugdelijke motivering. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor wat betreft de diefstal van elektriciteit en de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01321
Datum7 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 april 2020, nummer 20-002172-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de beslissingen ter zake van het onder 2 ten laste gelegde en de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“1. in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 8 oktober 2013 te [plaats], tezamen en in vereniging met (een) ander(en) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft geteeld;
2. in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 8 oktober 2013 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V., heeft weggenomen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6. De overwegingen van het hof over de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten houden onder meer het volgende in:
“Ten aanzien van feit 1:
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of na het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en de gevolgtrekkingen daaruit door het hof volgt dat verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht met betrekking tot de hennepteelt en de diefstal van stroom.
Anderzijds volgt uit die feiten en omstandigheden en de gevolgtrekkingen die het hof daaruit heeft afgeleid dat verdachte volledig eigenaar is gebleven van het niet verhuurde deel van het perceel ( [001] ) met daarop de kas en de ondergrondse betonnen bunker met hennepkwekerij en daarover dus exclusief kon beschikken en dat exclusief kon gebruiken. Verdachte was bij die stand van zaken niet alleen exclusief bevoegd om op dat deel van het perceel ingrijpende bouwwerkzaamheden uit te laten voeren ter verwezenlijking van een betonnen bunker en een hennepkwekerij, maar daarvoor ook ten volle verantwoordelijk. Vaststaat dat verdachte in ieder geval een essentiële bijdrage daaraan heeft geleverd doordat hij het beton voor de bunker, een schaarheftafel die als lift in de hennepkwekerij diende en een stroomaggregaat heeft besteld, betaald en bij zich thuis of op het bedoelde perceeldeel heeft laten bezorgen/afleveren. Niet is vastgesteld kunnen worden dat de betrokkenheid van verdachte zich ook uitstrekte tot de bestelling en/of betaling en/of levering van de overige kweekmaterialen die in de hennepkwekerij zijn aangetroffen. Evenmin is vastgesteld kunnen worden dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de exploitatie van de ondergrondse kwekerij. Dit betekent dat een ander of anderen daarbij betrokken zijn geweest. Het kan echter niet anders zijn dan dat verdachte in zijn hiervoor genoemde hoedanigheid van eigenaar daarvan op de hoogte is geweest en daarvoor aan die ander of anderen toestemming en instructies heeft gegeven. Aanwijzingen daarvoor vindt het hof ook in de vaststellingen dat verdachte na het sluiten van de huurovereenkomst betreffende de bedrijfswoning en het bijgebouw nog meermalen op het perceel is geweest en daar heeft gesproken met personen die de actieve teelthandelingen in de kwekerij hebben verricht, zijnde personen van Oekraïense dan wel Russische oorsprong. Verder zijn op de dag van de inval van de politie op 8 oktober 2013 twee mannen van Oekraïense afkomst aangetroffen in de ondergrondse hennepkwekerij en een derde man van Oekraïense afkomst in de nabijheid daarvan. Ook daaruit leidt het hof af dat er meerdere personen betrokken zijn geweest bij het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennepplanten.
Het hof heeft ook de overtuiging dat verdachte tot aankoop van het perceel is overgegaan met het enkele doel om daarop een hennepkwekerij te vestigen en te exploiteren. Daarop duidt niet alleen de bijzondere financieringsconstructie die zwaar verliesgevend voor verdachte is geweest maar ook het feit dat zeer snel na aankoop materialen ten behoeve van de kwekerij door hem worden aangekocht en op 20 november 2012 reeds de eerste "betonwerkzaamheden" waarbij 35,5 m3 beton is verpompt zijn verricht. Het hof heeft daarbij sterk de indruk dat [betrokkene 3] , de huurster, als een soort katvangster door verdachte is gebruikt om het perceel een bewoond aanzien te geven mede gelet op haar mededeling dat zij op verzoek van verdachte de buren op de koffie had uitgenodigd. Dragend is voorts dat verdachte in weerwil van het belang van de snelle verkoop van zijn eigen woning hiertoe niet is overgegaan, dit terwijl de aankoop van de [a-straat 1] te [plaats] reeds op 2 oktober 2012 en de inval van de politie iets meer dan een jaar later op 8 oktober 2013 plaatsvond.
Gelet op dit alles is het hof met de rechtbank van oordeel dat verdachte als initiator en brein achter de aangetroffen ondergrondse bunker met daarin de hennepkwekerij dient te worden aangemerkt en dat zijn materiële en/of intellectuele bijdrage aan de hennepteelt van zodanig gewicht is dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen van opzettelijke hennepteelt als onder 1 ten laste gelegd.
(...)
Ten aanzien van feit 2:
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en de gevolgtrekkingen daaruit door het hof volgt ten aanzien van de diefstal van stroom dat de stroomvoorziening voor deze kwekerij werd verkregen door een illegale aansluiting. Vanuit de achterzijde van de loods waar beide kweekruimtes waren ingericht liep een elektriciteitskabel naar de voorzijde van de loods, waarin de meterkast was geïnstalleerd. De stroomvoorziening was buiten de meter om aangelegd. Nu zowel de meterkast als de loods niet stonden op/in het verhuurde deel van het perceel, was verdachte daarvoor als eigenaar verantwoordelijk en was hij als enige bevoegd om deze stroomvoorziening op deze wijze te laten aanleggen. Het hof is van oordeel dat gelet hierop het niet anders kan zijn dan dat verdachte als “brein”/“initiator” van de diefstal van elektriciteit moet worden gezien en het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.”
2.3.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ‘medeplegen’ niet uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid.
2.3.2
Het hof heeft in zijn bewijsvoering gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het onder 1 tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het oordeel van het hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededaders, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.3.3
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.4.1
Het cassatiemiddel klaagt verder dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde “plegen” van diefstal van elektriciteit niet uit de gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.4.2
Deze klacht slaagt. Het hof heeft immers vastgesteld dat de verdachte “zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht met betrekking tot (...) de diefstal van stroom”, terwijl uit de onder 2.2.2 weergegeven bewijsvoering ook niet anderszins kan volgen dat de verdachte zelf elektriciteit heeft weggenomen. De bewezenverklaring onder 2 is daarom onvoldoende gemotiveerd.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 september 2021.