Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 14 februari 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, E.A.M. BrouwersBouwman, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de ingediende klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De klachten betroffen onder andere de betrouwbaarheid van in een civiele procedure afgelegde verklaringen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.