ECLI:NL:HR:2021:1190
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door M. Hendriks, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank had eerder geoordeeld over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, alsook over een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente. Daarnaast ging het om een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoord wordt gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.