Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 20/03937. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van betrokkene, die woonachtig is in [woonplaats], tegen de Officier van Justitie in het Arrondissement Amsterdam. Betrokkene heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2020, die hersteld is bij beschikking van 11 januari 2021. De rechtbank had in deze beschikking een zorgmachtiging verleend op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar het procesverloop in feitelijke instantie en constateert dat de Officier van Justitie geen verweerschrift heeft ingediend. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal, F.F. Langemeijer, was om het beroep van betrokkene te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep van betrokkene verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.