Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door betrokkene, wonende te [woonplaats], tegen de Officier van Justitie in het Arrondissement Amsterdam. Betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen een herstelbeschikking van de rechtbank Amsterdam, die op 11 januari 2021 was gegeven in het kader van een zorgmachtiging. De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank, waaronder een beschikking van 2 september 2020. De Officier van Justitie heeft geen verweerschrift ingediend in deze cassatieprocedure.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal, F.F. Langemeijer, was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.