ECLI:NL:HR:2021:1133

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
21/02457
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens belediging van een hoofdredacteur door publicatie van artikelen op een internetsite

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2021 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, een persoon die in 2014 artikelen publiceerde op zijn internetsite, was eerder veroordeeld voor eenvoudige belediging van de hoofdredacteur van de NOS. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszaak, en dat deze feiten zouden hebben geleid tot een andere uitkomst, namelijk ontslag van alle rechtsvervolging. De nieuwe feiten betroffen mediaberichten over een NOS-medewerker die beschuldigd werd van seksueel wangedrag, en de aanvrager stelde dat de hoofdredacteur hiervan op de hoogte was maar geen maatregelen had genomen.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de aanvraag tot herziening niet het ernstige vermoeden wekte dat de bekendheid van het hof met de mediaberichten en de reactie van de hoofdredactie tot een andere uitspraak zou hebben geleid. De bewezenverklaarde uitlatingen uit 2014 hadden geen verband met de mediaberichten die na 14 april 2021 openbaar waren geworden. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was en wees deze af. Dit arrest is een vervolg op eerdere uitspraken en benadrukt de strikte eisen voor herziening van strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02457 H
Datum13 juli 2021
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2017, nummer 21-003934-15, ingediend door M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft in hoger beroep de aanvrager veroordeeld voor onder meer eenvoudige belediging tot een gevangenisstraf van zes maanden.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Bewezenverklaring en bewijsvoering

3.1
Ten laste van de aanvrager is onder 3 – voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang – bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 26 mei 2014 tot en met 11 september 2014 te Hilversum en/of Schiedam en/of elders in Nederland opzettelijk een persoon genaamd [aangever] in het openbaar bij geschrift of afbeelding heeft beledigd, door op zijn, verdachtes internetsite [internetsite] artikelen te plaatsen/laten plaatsen met daarin onder meer de tekst:
(...)
- “NOS-voorman [aangever] heeft meer dan bloed aan zijn handen: hij verschilt in niets van Julius Streicher. De pedo-beschermende NOS-voorman [aangever] die drie keer aangifte deed tegen [aanvrager] opnieuw exposed als leugenaar en manipulator” (artikel d.d. 09-09-2014).”
3.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
“2. Een proces-verbaal d.d. 18 september 2014 (pagina 4 e.v. van het dossier), deel uitmakend van het eindproces-verbaal met nummer PL0900-2014261761, zakelijk weergegeven inhoudende als aangifte van [aangever]:
Pleegperiode: tussen 9 september 2014 en 11 september 2014
Plaats delict: [a-straat 1] te Hilversum
Ik doe aangifte van smaadschrift dan wel laster tegen [aanvrager]. [aanvrager] schrijft artikelen die worden gepubliceerd op de website: [internetsite].
Als hoofdredacteur bij de NOS ben ik een van de personen die geregeld onderwerp is van de artikelen van [aanvrager].
Ik heb eerder aangifte gedaan tegen [aanvrager]. Deze aangiften dateren van 7 januari 2014 (proces-verbaalnummer 2014-000987) en 26 maart 2014 (proces-verbaalnummer 2014-015382).
Na de aangifte van 26 maart 2014 merkte ik dat de ongewenste aandacht van [aanvrager] alleen maar toenam. Mogelijk was mijn aangifte voor [aanvrager] aanleiding om vaker over mij te berichten. In de berichtgeving van [aanvrager] over mij word ik veelvuldig beledigd, word ik beticht van deelname aan een pedofielennetwerk en medeverantwoordelijk word gehouden voor de dood van tienduizenden doden.
Hoewel ik mij door deze teksten in mijn goede naam en eer aangetast voelde, heb ik niet direct aangifte gedaan. In de hoop dat [aanvrager] zijn pijlen niet langer op mij zou richten heb ik deze berichtgeving, deze beledigingen en onwaarheden, genegeerd. Helaas is dit niet effectief gebleken. Ik zie dan ook geen andere mogelijkheid dan opnieuw aangifte te doen tegen [aanvrager] ter zake smaadschrift dan wel laster.
Als volgt treft u een overzicht met de beledigende teksten van [aanvrager] waarin hij mij beschuldigt, in diskrediet brengt of mij ongewenst benaderd.
(...)
9 september 2014:
• NOS-voorman [aangever] heeft meer dan bloed aan zijn handen: Hij verschilt niets van Julius Streicher.
• De pedo-beschermende NOS-voorman [aangever] die drie keer aangifte deed tegen [aanvrager] opnieuw exposed als leugenaar en manipulator.
• Daar gaat ie dan, [aangever]: Door jou misdadige collaboratie met de pedo- netwerken heb je niet alleen de levens verwoest van duizenden kinderen, door jouw oorlogspropaganda ben je ook mede-verantwoordelijk voor wellicht tienduizenden doden.
Bij dit bericht is een foto van mij geplaatst.
Alle aantijgingen van [aanvrager], zijn gehele berichtgeving over mij, geeft mij een ongemakkelijk gevoel. Zoals gezegd voel ik mij hierdoor beledigd en in mijn naam en eer aangetast.”
3.3
Het hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Ten aanzien van alle bewezenverklaarde gedragingen is het hof van oordeel dat deze telkens uitingen betreffen die op zichzelf beledigend zijn en geschikt zijn om de waardigheid van [aangever] die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de context en het samenstel van provocerende teksten en aantijgingen op de betreffende website(s) en het twitterbericht waarin de bewezenverklaarde uitingen telkens zijn gedaan het beledigende karakter van die uitingen meer versterkt dan wegneemt. De bewezenverklaarde uitingen zijn onnodig grievend voor [aangever]. Het hof overweegt in dit verband dat de wijze waarop en de mate waarin [aangever] zich in zijn eer en goede naam aangetast heeft gevoeld ook blijkt uit de drie aangiftes en de bijbehorende klachten van [aangever] die zich in het dossier bevinden.”

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt aangevoerd dat blijkens mediaberichten een NOS-medewerker sinds 14 april 2021 openlijk wordt beschuldigd van seksueel wangedrag tegen (minderjarige) mannen en dat, gelet op een korte reactie daarop van de hoofdredactie van de NOS dat die berichten de aandacht van de hoofdredactie hebben, [aangever] als verantwoordelijk hoofdredacteur op de hoogte zou zijn van dit wangedrag maar geen maatregelen zou hebben getroffen om aan dat gedrag een einde te maken. De aanvraag houdt in dat het hof, als het hiermee bekend was geweest, op grond van artikel 266 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) tot ontslag van alle rechtsvervolging was gekomen.
4.3
De aanvraag kan niet het ernstige vermoeden wekken dat bekendheid van het hof met de hiervoor genoemde mediaberichten en de korte reactie daarop van de hoofdredactie van de NOS zouden hebben geleid tot het oordeel van het hof dat de bewezenverklaarde uitlatingen op grond van artikel 266 lid 2 Sr niet strafbaar zijn. Dat vloeit alleen al voort uit de omstandigheid dat de bewezenverklaarde uitlatingen, gedaan in 2014, geen verband houden met het onderwerp van die mediaberichten, die op of na 14 april 2021 in de openbaarheid zijn gekomen, of met die reactie van de hoofdredactie van de NOS. In de aanvraag wordt ook verder niets naar voren gebracht dat het onder 4.1 vermelde ernstige vermoeden kan wekken.
4.4
De aanvraag is kennelijk ongegrond.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juli 2021.