3.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal met nummer PL131C 2010265384-1 van 2 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 12-16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 november 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [aangever]:
Ik doe hierbij aangifte van bedreiging ex. art. 285 Wetboek van Strafrecht tegen [aanvrager].
Recentelijk zijn de telefonische scheldkanonnades van [aanvrager] overgegaan in regelrechte bedreigingen. De eerste was op 22 september 2010.
Ik ben erin geslaagd drie recente gesprekken op te nemen.
In het gesprek van 22 september 2010 heeft [aanvrager] mij het volgende medegedeeld:
“Ben je klaar voor de pedofielennacht? De nacht van de pedofilie, jongen? We gaan je afmaken. Afmaken gaan we je! [aangever], jongen, we gaan je helemaal roosteren, van kop tot teen.”
In de twee gesprekken op 28 september 2010 heeft [aanvrager] mij de volgende mededelingen gedaan:
“[aangever], jij gaat dood. Jij krijg een kogel door je kop.”
Ik heb deze “gesprekken” als daadwerkelijk bedreigend ervaren en er leeft bij mij nu een sterk gevoel van onbehagen als gevolg van deze bedreigingen. De uitspraak dat ik een kogel door mijn kop krijg geeft mij erg veel stress.
Ik sluit ook niet uit dat [aanvrager] zijn bedreigingen waar zou kunnen maken, gezien zijn onvoorspelbaarheid en toenemende agressiviteit.
2. De verklaring van de getuige [aangever], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2016. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De getuige [aangever] verklaart:
In antwoord op vragen van de raadsman
U vraagt mij hoe het kwam dat ik mij op dat moment bedreigd heb gevoeld door incidenten jaren eerder.
Ik had het idee dat [aanvrager] steeds gekker werd. Dat uitte hij op allerlei manieren. Die uitingen kwamen tot mij. Nu zei hij dat ik een kogel door mijn kop kreeg. Ik voelde mij daardoor bedreigd, punt.
U vraagt mij waarom de e-mail van 29 september 2010 van [aanvrager] mij er niet van heeft weerhouden aangifte te doen.
Omdat die bedreiging was geuit en wel letterlijk, zo heb ik het ervaren.
U vraagt mij of ik wist dat [aanvrager] zich toen in Azië bevond.
Hij belde vanaf een 020-nummer, dus dat lijkt mij sterk.
U (het hof merkt op: de raadsman) merkt op dat [aanvrager] zich toen inderdaad even in Nederland bevond.
U vraagt mij of ik na de uitlatingen van [aanvrager] ooit gedacht heb dat [aanvrager] werkelijk een dodelijk risico voor mij vormde.
[aanvrager] ging steeds meer bizarre dingen ondernemen. Ik voelde mij bedreigd door deze uitlating, ja.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010265384-3 van 12 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 19-20).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 22 september 2010 en 28 september 2010 is de aangever [aangever] telefonisch bedreigd door de verdachte [aanvrager]. Deze telefoongesprekken zijn middels de mobiele telefoon van [aangever] opgenomen en opgeslagen.
Op 12 november 2010 heb ik, verbalisant, de voornoemde geluidsopnamen beluisterd. Hierna volgt een letterlijke weergave van voornoemde telefoongesprekken.
22/09/2010 te 10.27 uur
Verdachte [aanvrager]: Jongen we gaan je afmaken. Afmaken gaan we je! [aangever] jongen, we gaan, gaan je helemaal roosteren he. Van kop tot teen.
28/09/2010 te 13.49 uur
[aanvrager]: [aangever], jij gaat dood. Jij krijgt een kogel door je kop.”