Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
26 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 april 2019. De verdachte, geboren in 1964, was in hoger beroep veroordeeld voor bijstandsfraude en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De bijstandsfraude bestond uit het niet melden van een gezamenlijke huishouding met een medeverdachte, wat in strijd is met artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd de verdachte verweten een vuurwapen en munitie in zijn bezit te hebben, wat in strijd is met artikel 26.1 van de Wet wapens en munitie.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat J. Kuijper. De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.