Uitspraak
1.De vordering van de Procureur-Generaal
Kort gezegd zien de klachten van klaagster op het door de kantonrechter aan haar opgelegde verbod om als werkneemster van een bewindvoerderskantoor bepaalde werkzaamheden uit te voeren, en op de wijze waarop dat verbod tot stand is gekomen.
Als middel van cassatie draagt de plaatsvervangend Procureur-Generaal voor dat deze beslissing in strijd is met het recht, in het bijzonder met de regels in titel 19 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, omdat een wettelijke grondslag noodzakelijk is voor het rechtstreeks beperken door de kantonrechter van de werkzaamheden van klaagster op de wijze waarop dit in de bestreden beslissing is geschied. De benodigde wettelijke grondslag kan niet worden gevonden in de regels van titel 19 van Boek 1 BW, in het bijzonder niet in het bepaalde in art. 1:448 BW, aldus de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
2.De feiten waarvan de Hoge Raad uitgaat
“dat genoegzaam is vast komen te staan dat er door u onregelmatige handelingen zijn verricht. Als toezichthouder accepteer ik het, met onmiddellijke ingang, niet langer dat u bewindvoerderstaken uitoefent. Mocht u of uw werkgever zich daar niet aan houden dan zal ik overgaan tot verdergaande maatregelen. Ik heb er geen bezwaar tegen dat u administratieve taken voor uw werkgever blijft verrichten. Een afschrift van dit schrijven zal naar het Landelijk Kwaliteitsbureau worden gestuurd. Daarnaast zal uw huidige werkgever op de hoogte worden gesteld.”
Subsidiair klaagt klaagster over de procedure zelf. Zo heeft de kantonrechter haar niet vooraf geïnformeerd over de aard en strekking van het gesprek op 28 maart 2018 en geen hoor en wederhoor toegepast met betrekking tot de door de voormalige werkgever nader toegezonden stukken. Ten slotte meent klaagster dat de kantonrechter tijdens beide gesprekken heeft toegezegd dat zij ondersteunende werkzaamheden voor een bewindvoerder zou mogen blijven verrichten, maar dat hij deze toezegging niet is nagekomen.
3.De klachten en het onderzoek
De kantonrechter heeft daarop te kennen gegeven dat ook hij meent dat de vraag zich leent voor beoordeling door de Hoge Raad. Volgens de kantonrechter is geen sprake van een door hem opgelegd verbod, maar van een waarschuwing dat indien klaagster bij haar nieuwe werkgever bewindvoerderstaken uitoefent, de kantonrechter dit niet zou kunnen laten passeren. Als klaagster of de nieuwe werkgever deze waarschuwing naast zich neer zou leggen, zou hij kunnen overgaan tot ontslag van de bewindvoerder. Tegen deze beslissing zou een rechtsmiddel kunnen worden aangewend.
De advocaat van klaagster heeft ook gereageerd. Het gerechtsbestuur heeft van een reactie afgezien.
De vordering is in raadkamer toegelicht door de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst aan de hand van een notitie die aan de Hoge Raad is overgelegd en die aan het proces-verbaal is gehecht.
Zowel de president van de rechtbank als de kantonrechter hebben hun standpunt toegelicht, de president van de rechtbank aan de hand van een notitie die aan de Hoge Raad is overgelegd en die aan het proces-verbaal is gehecht.
4.Beoordeling van de vordering op grond van art. 13a RO
De plaatsvervangend Procureur-Generaal is derhalve niet-ontvankelijk in zijn primaire vordering.