ECLI:NL:HR:2021:1107

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20/01463
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan VOF

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] VOF tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd voor de tijdvakken van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011. De belanghebbende, vertegenwoordigd door advocaat M.H.W.N. Lammers, had eerder in hoger beroep verloren bij het Gerechtshof Amsterdam, dat op 19 maart 2020 uitspraak deed in de zaak met nummer 18/00197. De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend tegen het cassatieberoep.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman concludeerde op 28 januari 2021 tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest dat op dezelfde dag is uitgesproken in een andere zaak (20/01460). De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/01463
Datum9 juli 2021
ARREST
in de zaak van
[X] VOF te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2020, nr. 18/00197, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 15/5033) betreffende een aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.H.W.N Lammers, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door Lammers voornoemd, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 28 januari 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [1]
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/01460, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.