ECLI:NL:HR:2021:1106
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2020, waarin het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 en een aanslag voor het jaar 2011, alsook de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor datzelfde jaar.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door advocaat M.H.W.N. Lammers, heeft het cassatieberoep ingesteld na de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 28 januari 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest dat op dezelfde dag is uitgesproken in een andere zaak (20/01460).
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.