ECLI:NL:HR:2021:1079

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
19/02157
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorhanden hebben van wapen en munitie met betrekking tot meerdaadse samenloop en redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten met betrekking tot eendaadse samenloop en voortgezette handeling. Het hof had geoordeeld dat er sprake was van meerdaadse samenloop, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, gezien de feiten die zich op dezelfde tijd en plaats hebben afgespeeld. Desondanks leidt dit niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat de opgelegde gevangenisstraf van 162 dagen ver onder het strafmaximum van vier jaren ligt. De verdachte had zich bovendien op een openbare weg ontdaan van het geladen pistool, wat risico's met zich meebracht.

Daarnaast werd in het tweede cassatiemiddel geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelt dat deze termijn inderdaad is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 162 dagen naar 155 dagen. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en vernietigt de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02157
Datum13 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 april 2019, nummer 20/001289-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof met betrekking tot het bewezenverklaarde ten onrechte artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft toegepast.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 9 augustus 2014, te Breda, een wapen van categorie III, te weten een (semi-automatisch) pistool (merk: Heckler & Koch, kaliber 9 mm) en munitie van categorie III, te weten 10 (scherpe) (kogel)patronen (kaliber 9 mm Luger), voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Het hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Op 10 augustus 2014 gaat verbalisant [verbalisant] naar aanleiding van de melding (om 01:48 uur) dat er op de Tramsingel te Breda een wapen is aangetroffen, om 01:55 uur naar de Tramsingel. Zij ziet ter hoogte van pandnummer [001] een zwart wapen liggen. Het wapen ligt aan de zijde van de singel, op het met witte lijnen aangegeven fietsgedeelte van die weghelft. In de patroonhouder en in de kamer van het wapen bevindt zich munitie (dossierpagina 13).
(...)
Uit de voorgaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte, nadat de politie hem op de kruising van de Tramsingel/Lunetstraat wilde doen stoppen, gevlucht is en tijdens de achtervolging zijn wapen, dat later aan de linkerkant van de weg werd aangetroffen, uit zijn auto heeft geworpen."
2.2.3
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”. Als wettelijke voorschriften waarop de straf mede is gebaseerd, heeft het hof onder meer artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vermeld. Het hof heeft aan de verdachte een gevangenisstraf van 162 dagen opgelegd. De strafmotivering houdt onder meer het volgende in:
“Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op:
- de omstandigheid dat de verdachte, zo blijkt uit hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2019, reeds eerder ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie meermalen onherroepelijk is veroordeeld;
- de omstandigheid dat verdachte het vuurwapen in de auto bij zich heeft gehad, geladen met scherpe patronen, en dit vuurwapen uit zijn auto heeft gegooid waardoor het op de openbare weg is beland. Indien het wapen niet tijdig was gevonden had het in handen van onoordeelkundige gebruikers, zoals bijvoorbeeld kinderen, terecht kunnen komen, met alle risico’s van dien."
2.3
In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit die arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.
De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.
Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
2.4.1
Uit de vermelding van artikel 57 Sr blijkt dat het hof van oordeel is dat met betrekking tot het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een pistool en tien patronen sprake is van meerdaadse samenloop. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde betrekking heeft op een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex waarbij de patronen zijn aangetroffen in de patroonhouder en in de kamer van het pistool, en dat zowel het voorhanden hebben van het pistool als het voorhanden hebben van de patronen een overtreding van artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie oplevert. Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld.
2.4.2
Dit leidt echter niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De door het hof opgelegde gevangenisstraf van 162 dagen ligt ver onder het strafmaximum van vier jaren dat zou gelden als van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan. Daarbij is ook van belang dat, ook als het hof bij de strafoplegging was uitgegaan van eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten, het hof bij de waardering van die feiten gewicht mocht toekennen aan de omstandigheid dat de verdachte zich op de openbare weg heeft ontdaan van een pistool dat was geladen met scherpe patronen en dat daardoor risico’s als gevolg van onoordeelkundig gebruik, bijvoorbeeld door kinderen, zijn ontstaan. De verdachte heeft daarom onvoldoende belang bij cassatie.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 162 dagen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 155 dagen beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juli 2021.