Het hof heeft de strafoplegging, voor zover deze betrekking heeft op de bewezenverklaarde feiten op dagvaarding I, als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een aantal waardevolle goederen uit de woning van het slachtoffer. De verdachte is hierbij zeer berekenend en met een vooropgezet plan te werk gegaan, door na een avond stappen met het latere slachtoffer, met hem mee naar huis te gaan, het slachtoffer te drogeren, en aan te wenden dat hij bij het slachtoffer zou blijven slapen, maar in plaats daarvan vervolgens samen met een ander het huis van het slachtoffer leeg te roven en zijn auto mee te nemen. (...)
Diefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor veel hinder en schade zorgt. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van materieel gewin en heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander. De verdachte heeft zich bovendien niet bekommerd om de gevoelens van onveiligheid die de feiten bij de slachtoffers teweeg hebben gebracht. Er is daarnaast een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer van de diefstal in zijn woning, hetgeen vaak langdurige angstgevoelens veroorzaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van - onder meer soortgelijke - strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Daar komt bij dat de verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten in twee proeftijden liep.
Gelet hierop en op de aard en de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof zal een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, nu die straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van met name de bij dagvaarding I onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.”