ECLI:NL:HR:2021:1064

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
20/02360
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van strafoplegging wegens ontoereikende motivering in diefstalzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden voor diefstal en medeplegen van diefstal. Het hof had in zijn strafmotivering in het nadeel van de verdachte betrokken dat hij het slachtoffer had gedrogeerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de stukken en het proces-verbaal onvoldoende aanknopingspunten boden voor deze vaststelling. Hierdoor was de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd wat betreft de strafoplegging en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het hof in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen door de lagere rechters, vooral wanneer er verzwarende omstandigheden worden aangevoerd die niet voldoende zijn onderbouwd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02360
Datum6 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 juli 2020, nummer 22-000449-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte ter zake van (telkens) diefstal door twee of meer verenigde personen (dagvaarding I, feiten 3 en 4) en diefstal (dagvaarding II, feit 1) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. Verder heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van twee maanden respectievelijk drie maanden.
2.2.2
Het hof heeft de strafoplegging, voor zover deze betrekking heeft op de bewezenverklaarde feiten op dagvaarding I, als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een aantal waardevolle goederen uit de woning van het slachtoffer. De verdachte is hierbij zeer berekenend en met een vooropgezet plan te werk gegaan, door na een avond stappen met het latere slachtoffer, met hem mee naar huis te gaan, het slachtoffer te drogeren, en aan te wenden dat hij bij het slachtoffer zou blijven slapen, maar in plaats daarvan vervolgens samen met een ander het huis van het slachtoffer leeg te roven en zijn auto mee te nemen. (...)
Diefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor veel hinder en schade zorgt. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van materieel gewin en heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander. De verdachte heeft zich bovendien niet bekommerd om de gevoelens van onveiligheid die de feiten bij de slachtoffers teweeg hebben gebracht. Er is daarnaast een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer van de diefstal in zijn woning, hetgeen vaak langdurige angstgevoelens veroorzaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van - onder meer soortgelijke - strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Daar komt bij dat de verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten in twee proeftijden liep.
Gelet hierop en op de aard en de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof zal een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, nu die straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van met name de bij dagvaarding I onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.”
2.3
Het hof heeft in de strafmotivering in het nadeel van de verdachte betrokken dat de verdachte het slachtoffer van de feiten op dagvaarding I heeft “gedrogeerd”. Het proces-verbaal van de terechtzitting en de stukken waarvan op de terechtzitting de korte inhoud is medegedeeld – waarvan de relevante onderdelen zijn weergegeven in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.6 en 2.9 – bieden echter onvoldoende aanknopingspunten voor die vaststelling. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof wat betreft de strafoplegging, in welke vernietiging niet is begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 juli 2021.