Uitspraak
1.De beschikking van de rechtbank
2.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het cassatiemiddel
4.Beslissing
29 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland van 24 december 2020. De zaak betreft de uitlevering van een opgeëiste persoon aan Turkije, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van ecstasypillen vanuit Nederland naar Turkije. De rechtbank had de uitlevering toelaatbaar verklaard met het oog op strafvervolging, gebaseerd op een verzoek van de Republiek Turkije. Dit verzoek was vergezeld van een uittreksel van het uitleveringsverzoek van de voorzitter van de 3e meervoudige kamer in zware strafzaken Kocaeli, Soner Fevzi Vurur.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep ingesteld door de opgeëiste persoon beoordeeld. De advocaat A.C. Vingerling heeft namens de opgeëiste persoon een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank Gelderland in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.