ECLI:NL:HR:2020:964

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
20/00338
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over machtiging tot voortgezet verblijf en nawerking voorafgaande machtiging op basis van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf op basis van de Wet Bopz. De verzoekster, aangeduid als betrokkene, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2019. De rechtbank had in deze beschikking een machtiging verleend voor het voortgezet verblijf van betrokkene. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam was als verweerder betrokken, maar heeft geen verweerschrift ingediend in de cassatieprocedure.

De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en geoordeeld dat de klachten van betrokkene niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Rotterdam in stand bleef. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak, M.J. Kroeze, en is openbaar uitgesproken door raadsheer C.E. du Perron.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/00338
Datum29 mei 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2019 met zaaknummers C/10/584905/FA RK 19-9350, C/10/583916/FA RK 19-8886 en C/10/583913/FA RK 19-8883.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
29 mei 2020.