In deze zaak hebben eisers in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een overeenkomst tot overname van een bouwproject, waarin een boetebeding is opgenomen. Eisers hebben gesteld dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en hebben om uitleg van de overeenkomst gevraagd, evenals om matiging van de boete. De Hoge Raad heeft de klachten van eisers over het arrest van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom de Hoge Raad tot dit oordeel is gekomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Bouwbedrijf c.s. zijn begroot op nihil. Het arrest is gewezen op 29 mei 2020.