ECLI:NL:HR:2020:932

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
19/01001
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het gerechtshof Den Haag inzake oplichting en witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2018. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor medeplegen van oplichting en witwassen, alsook voor het niet voldoen aan verplichtingen als bestuurder van een failliete rechtspersoon. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit betekent dat de Hoge Raad de beslissing van het hof in stand houdt, behalve voor de toepassing van vervangende hechtenis die in het arrest was opgelegd.

De Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het ging om de vervangende hechtenis, en heeft bepaald dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Dit is in lijn met eerdere beslissingen van de Hoge Raad, waaronder ECLI:NL:HR:2020:914. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de benadeelde partij, ING Bank N.V., had een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld zonder dat het nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01001
Datum26 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2018, nummer 22-001721-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. van den Berg, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij ING Bank N.V. heeft A.L. de Vogel, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 mei 2020.