Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2018. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor medeplegen van oplichting en witwassen, alsook voor het niet voldoen aan verplichtingen als bestuurder van een failliete rechtspersoon. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit betekent dat de Hoge Raad de beslissing van het hof in stand houdt, behalve voor de toepassing van vervangende hechtenis die in het arrest was opgelegd.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het ging om de vervangende hechtenis, en heeft bepaald dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Dit is in lijn met eerdere beslissingen van de Hoge Raad, waaronder ECLI:NL:HR:2020:914. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de benadeelde partij, ING Bank N.V., had een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld zonder dat het nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.