Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van de rechtbank
4.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Limburg van 25 september 2019. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een persoon met de Turkse nationaliteit aan Turkije, waar hij is veroordeeld voor doodslag, poging tot doodslag en het zonder vergunning dragen van een wapen. De rechtbank had eerder de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar had in haar beslissing abusievelijk slechts 'doodslag' vermeld als feit waarvoor uitlevering was toegestaan. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet voldoende duidelijk de feiten heeft vermeld waarvoor uitlevering kan worden toegestaan, zoals vereist door artikel 28.3 van de Uitleveringswet. De Hoge Raad heeft het verzuim van de rechtbank hersteld door de uitlevering toelaatbaar te verklaren voor alle feiten die in het uitleveringsverzoek zijn omschreven. De Hoge Raad heeft het beroep van de opgeëiste persoon verworpen, behalve voor het deel dat betrekking heeft op de toelaatbaarheid van de uitlevering, dat hij vernietigde. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke vermelding van de feiten in uitleveringszaken en bevestigt de toelaatbaarheid van de uitlevering voor de feiten zoals beschreven in het verzoek van de Turkse autoriteiten.